ECLI:NL:RBDHA:2025:1232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.49702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 10 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 31 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij het slachtoffer is van onmenselijke en vernederende behandelingen in Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Kroatië zijn internationale verplichtingen zal nakomen.

Eiser heeft ook zijn kwetsbaarheid als asielzoeker benadrukt, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een kwetsbaar persoon is in de zin van de Opvangrichtlijn. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op basis van bijzondere, individuele omstandigheden. De rechtbank wijst erop dat eiser geen bewijs heeft geleverd dat zijn persoonlijke ervaringen leiden tot onevenredige hardheid bij overdracht aan Kroatië. De uitspraak wordt gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, en is op 9 januari 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.49702
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D.H. Yabasun),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: dhr. A. Hadfy-Kovâcs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Hanina als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan ten aanzien van Kroatië?
5. Eiser stelt dat hij het slachtoffer is van onmenselijke en vernederende behandelingen in Kroatië. Eiser heeft tijdens het Dublin gehoor verklaard dat hij twee keer Kroatië is ingereisd en dat hij is geslagen door militairen. Hij is tevens gepushbackt naar Bosnië en Herzegovina. De minister had hier door moeten vragen. Het feit dat eiser twee keer Kroatië is ingereisd had een bijzonder aandachtspunt moeten zijn voor de minister. Dit zijn tevens omstandigheden die de minister had moet betrekken bij zijn beslissing, maar heeft nagelaten om te doen. Hierdoor kleeft aan het bestreden besluit een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. Verder stelt eiser vier dagen vast te hebben gezeten onder mensonterende omstandigheden en is hij het slachtoffer geworden van mishandeling. Nadat eiser is vrijgelaten, is hem 24 uur de tijd gegeven om Kroatië te verlaten. De minister heeft niet kenbaar gemotiveerd op basis waarvan hij tot de conclusie is gekomen dat de detentie van eiser in Kroatië niet onrechtmatig en niet in strijd is met internationale afspraken. De minister heeft immers ten onrechte nagelaten om op dit punt door te vragen tijdens het gehoor. Ook op dit punt is sprake van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek aan de zijde van de minister. Volgens eiser is klagen in Kroatië niet mogelijk, hem is nooit uitgelegd hoe een klachtprocedure werkt. Daarbij komt kijken dat er voor eiser nimmer een tolk of advocaat beschikbaar is gesteld. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het rapport van Liberties Rule of Law 2024, van 18 maart 2024 (p. 158).
6. Verder vreest eiser dat hij verstoken zal blijven van noodzakelijke medische behandelingen. Eiser voert aan dat hij een kwetsbare asielzoeker is in de zin van artikel 21 van de Opvangrichtlijn. Hij kampt sinds 5 jaar met klachten van Urticaria. Daarnaast heeft eiser oogoperaties ondergaan in Turkije, welke zijn mislukt. Sindsdien heeft eiser chronisch last van zijn oog en is hij hiervoor naar de oogarts doorverwezen. Gelet op eisers medische situatie en het feit dat hij slechtziend is aan een oog, maakt dat hij een kwetsbaar persoon met bijzondere behoeften is, op grond van artikel 21 van de Opvangrichtlijn. Het standpunt van de minister dat eiser geen bijzondere behoeften nodig heeft in Kroatië wordt derhalve niet gevolgd. Ook de stelling dat Kroatische dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland wordt niet gevolgd. Eiser verwijst in dit kader naar het AIDA rapport 2023, update 2024 (p.100), waaruit blijkt dat adequate toegang tot de gezondheidszorg beperkt is. Voorts blijkt uit het AIDA rapport dat er geen gespecialiseerde behandeling is voor kwetsbare groepen.
7. De eerste beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 geoordeeld dat de minister ten aanzien van Kroatië - voor Dublinclaimanten - van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Het vorenstaande betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Kroatië niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die
tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo). Naar het oordeel van rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
8. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraak dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De persoonlijke ervaringen van eiser maken dit niet anders. De verklaringen van eiser over zijn persoonlijke ervaringen gaan namelijk over de wijze waarop hij bij illegale grensoverschrijding in Kroatië is behandeld. Eiser zal nu als Dublinclaimant worden overgedragen aan Kroatië. Kroatië heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat zij eisers asielaanvraag volgens de geldende regels zullen beoordelen, met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Het is dus niet gebleken dat eiser als Dublinclaimant bij of na zijn overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als vreemdelingen die illegaal de buitengrens van Kroatië oversteken. Ten aanzien van de stelling dat het Aanmeldgehoor Dublin niet zorgvuldig verlopen is, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk niet de mogelijkheid heeft gehad om zijn verhaal te doen en zijn bezwaren tegen de overdracht kenbaar te maken. De rechtbank vindt hierbij van belang dat eiser correcties en aanvullingen heeft ingediend naar aanleiding van het Aanmeldgehoor Dublin en dat de zienswijze die hij heeft ingediend is betrokken bij de besluitvorming. Daarnaast heeft eiser in de beroepsfase kunnen reageren op het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is het Aanmeldgehoor Dublin zorgvuldig verlopen. Verder is ook niet gebleken dat eisers verklaringen tijdens het gehoor niet bij de besluitvorming zijn betrokken. Eisers stelling dat er door een onzorgvuldig gehoor een gebrek kleeft aan het bestreden besluit wordt dan ook niet gevolgd. Voor zover eiser meent dat zijn detentie in Kroatië onrechtmatig was of in strijd met internationale afspraken, stelt de minister terecht dat hij hierover kan klagen bij de Kroatische autoriteiten. Het is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd om te klagen bij de Kroatische autoriteiten of dat hij heeft geprobeerd om de hulp van een tolk of advocaat in te schakelen. De rechtbank kan eiser dan ook niet volgen in zijn standpunt dat klagen niet mogelijk is of bij voorbaat kansloos is. De verwijzing naar pagina 158 van het rapport Liberties of Law d.d. 18 maart 2024 over “illegal expulsions” maakt het voorgaande niet anders. Blijkens de context van de tekst zal dit niet van toepassing zijn omdat eiser legaal het land zal inreizen. Er rustte dan ook geen plicht tot nader onderzoek op de minister en de beschikking is op deze punten afdoende gemotiveerd.
9. Met betrekking tot de gestelde kwetsbaarheid oordeelt de rechtbank als volgt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een kwetsbaar persoon is in de zin van artikel 21 van de Opvangrichtlijn. Slechtziendheid aan één oog is daarvoor te weinig. Netelroos is ook reeds elders behandeld. De minister heeft in het bestreden besluit mogen stellen dat Kroatië in beginsel dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Er zijn ook geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser voor zijn medische aandoeningen te behandelen. De enkele verwijzing naar het AIDA-rapport is hiertoe onvoldoende. Als eiser in Kroatië toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij zijn medische behandeling, ligt het op zijn weg hierover bij de Kroatische autoriteiten te klagen.

Had de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?

10. Eiser stelt dat de minister de asielaanvraag onverplicht aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, nu sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die daartoe nopen. Overdracht aan Kroatië zou van onevenredige hardheid getuigen. Daarnaast betreft de beoordeling of overdracht moet worden verboden een ander toetsingskader dan de beoordeling of op grond van het beleid aanleiding bestaat om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen. De minister stelt zich ten onrechte op het standpunt dat dit niet zo is. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond (NL24.19024).
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen aanleiding is voor toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening alleen onverplicht aan zich indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. Hiervan is in dit geval geen sprake. De minister mocht zich op het standpunt stellen zoals ter zitting nader toegelicht, dat niet is gebleken dat de door eiser aangehaalde persoonlijke ervaringen zwaarwegende persoonlijke gevolgen voor hem hebben gehad op grond waarvan niet verwacht kan worden dat eiser zich in Kroatië meldt. De ervaringen zelf leiden niet tot de conclusie dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. . De verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Roermond treft hier geen doel. Ook in dit opzicht is geen sprake van een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 januari 2025

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.