ECLI:NL:RBDHA:2025:12312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
C/09/664081 / FA RK 24-2393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, vaststelling hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die gehuwd zijn sinds 2007 en samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw heeft zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit, terwijl de man de Turkse nationaliteit heeft en sinds januari 2024 naar het buitenland is geëmigreerd. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld, evenals een zorgregeling waarbij de man de kinderen in het weekend kan zien, zolang hij geen eigen woonruimte heeft. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 335,- per maand per kind, en het verzoek van de vrouw om partneralimentatie is afgewezen vanwege de afwezigheid van draagkracht bij de man. De rechtbank heeft verder de inboedel aan de vrouw toegedeeld en bepaald dat zij de huurster van de echtelijke woning zal zijn. De uitspraak is gedaan in het kader van het civiel recht en het personen- en familierecht, waarbij het Haags Huwelijksvermogensverdrag van toepassing is op de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2393 (scheiding) en FA RK 24-4452 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/664081 (scheiding) en C/09/668315 (verdeling)
Datum beschikking: 18 juni 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 2 april 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R. Shahbazi in Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
volgens de Registratie Niet Ingezetenen sinds 26 januari 2024 geëmigreerd naar het buitenland, zonder bekende woon- of verblijfplaats,
advocaat: mr. N. Çiçek in Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht van 30 april 2024, met bijlage, namens de vrouw;
  • het bericht van 13 mei 2024, met bijlagen, namens de vrouw;
  • het verweerschrift, met zelfstandige verzoeken, namens de man;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken, met aanvullend verzoek, namens de vrouw;
  • het bericht van 14 juni 2024, met bijlage, namens de vrouw;
  • de brief van 16 mei 2025, met bijlagen, namens de vrouw;
  • de e-mail van 19 mei 2025, met bijlage, namens de vrouw;
  • het bericht van 20 mei 2025, met bijlagen, namens de vrouw;
  • de e-mail van 20 mei 2025 namens de man.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
Op 21 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en tolk M.A. Budak, de man met zijn advocaat en tolk M. Sivridag, en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

  • De vrouw en de man zijn gehuwd op [datum] 2007 in [plaats 1] , [land] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] .
  • De vrouw en de man oefenen het gezamenlijk gezag uit over de kinderen.
  • De vrouw heeft zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Turkse nationaliteit. Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) hebben de kinderen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
  • Deze rechtbank heeft op 20 maart 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat:
  • de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] , met het bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
  • de man
  • de man aan de vrouw, met ingang van heden,

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt – na wijziging – tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
vaststelling van een zorgregeling voor de kinderen zoals opgenomen onder punten 22 en 23, althans een zodanige zorgregeling die in het belang van de kinderen juist wordt geacht;
vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 315,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een ander bedrag dat door de rechtbank juist wordt geacht;
vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 300,- per maand, iedere eerste van de maand bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een zodanige bijdrage met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie juist acht;
vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw;
toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] ,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de man zelfstandig om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man;
voor zover het verzoek onder I wordt afgewezen, vaststelling van een zorgregeling inhoudende een week op week af regeling, waarbij het wisselmoment op maandagochtend is;
bepaling dat alle schoolvakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld;
vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man;
toedeling aan de man van het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] ;
althans een zodanige beschikking af te geven als de rechtbank in goede justitie acht,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte voor het verzoek over de schoolvakanties en feestdagen –verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten in Nederland was en de vrouw daar nog verblijft, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
Door beide ouders is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid beide ouders niet-ontvankelijk te verklaren in de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De rechtbank stelt vast dat het de ouders niet is gelukt om tot overeenstemming te komen over hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv. Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de vrouw en de man ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en zij verzoeken om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank zal het verzoek tot echtscheiding daarom als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Aangezien de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
Inhoudelijke beoordeling
Op de zitting zijn de vrouw en de man overeengekomen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen, nu zij dit ook in het belang van de kinderen acht.
Zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Aangezien de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling voor de kinderen.
Inhoudelijke beoordeling
Op de zitting zijn de vrouw en de man overeengekomen dat, zolang de man nog geen eigen woonruimte heeft, uitvoering wordt gegeven aan de voorlopige zorgregeling zoals die in de voorlopige voorzieningenprocedure is vastgelegd. Daarnaast zijn de vrouw en de man overeengekomen dat zodra de man eigen woonruimte heeft, de zorgregeling in onderling overleg wordt uitgebreid. In dat geval zullen zij de vakanties en feestdagen bij helfte verdelen in onderling overleg. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen, nu zij dit ook in het belang van de kinderen acht.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vrouw en de kinderen in Nederland wonen, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal de rechtbank, op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw en de man zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen in 2024 € 764,- per maand bedroeg, zoals is berekend bij de voorlopige voorzieningenprocedure. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van de kinderen € 814,- per maand, te weten
€ 407,- per maand per kind.
Op de zitting heeft de man aangegeven dat hij een instabiele inkomenssituatie heeft en pas net bij een vriend in dienst is getreden, waardoor hij nog geen salarisstrook heeft kunnen overleggen. Op verzoek van de man is hem op de zitting een termijn van twee weken gegeven om zijn eerste loonstrook en de arbeidsovereenkomst over te leggen. De rechtbank constateert dat de man na de zitting geen enkel document heeft overgelegd. De draagkracht van de man kan daarom niet worden berekend op basis van recente gegevens. Nu de vrouw dezelfde inkomensgegevens heeft als tijdens de voorlopige voorzieningenprocedure en ook van hetzelfde percentage aan zorgkorting (15%) wordt uitgegaan, zal de rechtbank de bij de voorlopige voorzieningenprocedure berekende kinderalimentatie nu als definitief vaststellen. In 2024 bedroeg het door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie € 629,- per maand voor beide kinderen. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie € 670,- per maand voor beide kinderen, te weten € 335,- per maand per kind. De rechtbank zal dit bedrag aan kinderalimentatie vaststellen met ingang van de datum van deze beschikking.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie kennis te nemen.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Haags Protocol 2007 Nederlands recht toepassen op het verzoek met betrekking tot de partneralimentatie, nu de onderhoudsgerechtigde (de vrouw) de gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Op de zitting heeft de vrouw haar verzoek voor een bijdrage aan partneralimentatie gewijzigd van € 300,- naar € 25,- per maand.
Vanwege het ontbreken van recente inkomensgegevens van de man gaat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bedrag aan partneralimentatie ook uit van de berekening van zijn draagkracht in de voorlopige voorzieningenprocedure. Aangezien bij die berekening is gebleken dat er een tekort aan draagkracht is om in de behoefte van de kinderen te voorzien, waardoor de man zijn draagkracht volledig daarvoor moet aanwenden, stelt de rechtbank vast dat de man geen draagkracht heeft voor partneralimentatie. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Verdeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek om de verdeling van de gemeenschap van goederen te bevelen.
Aangezien de huwelijksdatum van partijen tussen 1 september 1992 en 29 januari 2019 ligt, namelijk op [datum] 2007, is op het huwelijksvermogensregime het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (het Verdrag) van toepassing.
Artikel 4 van het Verdrag luidt als volgt:
  • Indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, wordt hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen.
  • Het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten wordt echter beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit:
indien door die Staat de in artikel 5 bedoelde verklaring is afgelegd en de werking daarvan niet door het tweede lid van dat artikel is uitgesloten;
indien die Staat niet partij is bij het Verdrag, terwijl volgens zijn internationaal privaatrecht zijn interne recht van toepassing is en de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen:
a. in een Staat die de in artikel 5 bedoelde verklaring heeft afgelegd, of
b. in een Staat die geen partij is bij het Verdrag en waarvan het internationaal privaatrecht eveneens de toepassing van hun nationale recht voorschrijft;
3. indien de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde Staat vestigen.
(3) Bij gebreke van een gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het grondgebied van dezelfde Staat en bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit, wordt hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat waarmee het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst is verbonden.
Het is niet gebleken dat partijen vóór het huwelijk een rechtskeuze hebben gemaakt, zodat hun huwelijksvermogensregime in beginsel wordt beheerst door het recht van de staat waar zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Voor het vestigen van een eerste huwelijksdomicilie wordt doorgaans een periode van zes maanden aangehouden. Uit de BRP blijkt dat de vrouw per 27 september 2007 in België is ingeschreven en dat de man per 14 maart 2006 op een onbekende plek in het buitenland is ingeschreven. Beide partijen hebben zich op 6 mei 2009 in Nederland ingeschreven. Op de zitting hebben partijen verklaard dat zij na het huwelijk samen in België hebben gewoond totdat zij zich in 2009 in Nederland vestigden. De rechtbank stelt daarmee vast dat partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in België hebben gevestigd. Hoewel zij ten tijde van de huwelijkssluiting de Turkse nationaliteit gemeenschappelijk hadden, doet zich geen van de in artikel 4 lid 2 van het Verdrag genoemde uitzonderingen voor. Op grond daarvan overweegt de rechtbank dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking wordt beheerst door het Belgische recht.
Daarna heeft zich een situatie voorgedaan zoals omschreven in artikel 7 lid 2 onder 2 van het Verdrag. Gelet op dit artikel wordt het interne recht van de Staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben toepasselijk vanaf het tijdstip waarop zij na het huwelijk meer dan tien jaar daar hun gewone verblijfplaats hebben gehad. De vrouw en de man hebben zich op 6 mei 2009 in Nederland gevestigd. Daaruit volgt dat het huwelijksvermogensregime sinds 6 mei 2019 door Nederlands recht wordt beheerst.
Dit betekent dat in de periode van [datum] 2007 tot 6 mei 2019 Belgisch recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat vanaf 6 mei 2019 Nederlands recht van toepassing is geworden op het huwelijksvermogensregime. Dit wordt het ‘wagonstelsel’ genoemd. Het Nederlands recht beheerst daardoor alleen de goederen die partijen ná de wijziging, dus na 6 mei 2019, hebben verkregen. De eerder verkregen goederen blijven vallen onder het recht waaronder zij zijn verkregen, het Belgische recht.
Het Belgische huwelijksvermogensrecht (regime van gemeenschap van aanwinsten) houdt – kort weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende in. Tot het gemeenschappelijk vermogen behoren alle inkomsten uit arbeid en vermogen, waaronder ook het eigen vermogen, de besparing van deze inkomsten en de met deze inkomsten of besparing verkregen goederen (artikel 2.3.22 lid 1 en 2 van het Belgische Burgerlijk Wetboek (BBW)). Daarnaast zijn ook gemeenschappelijk alle goederen waarvan het bewijs niet wordt geleverd dat het eigen goederen betreft (artikel 2.3.22 lid 3 BBW). Dit geldt ook voor schulden (artikel 2.3.25 lid 2 BBW). Tot het eigen vermogen behoren de voorhuwelijkse goederen (artikel 2.3.17 BBW). Dat zijn de bezittingen en schulden die voorafgaand aan het huwelijk tot het vermogen van een echtgenoot behoorden. Ook alle goederen en schulden die een echtgenoot tijdens het huwelijk door een nalatenschap of een gift krijgt, behoren tot het eigen vermogen van een echtgenoot. Een gemeenschappelijk schuld kan worden verhaald op zowel het eigen vermogen van iedere echtgenoot als op het gemeenschappelijk vermogen (artikel 2.3.27 BBW).
In Nederland geldt sinds 2018 de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen volgens artikel 1:94 BW. Dit betekent dat alleen hetgeen de echtgenoten tijdens hun huwelijk hebben opgebouwd, net als de goederen die vóór het huwelijk aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de gemeenschap behoort. Het vermogen dat ieder van partijen voor het huwelijk had, net als schenkingen en erfenissen, blijft privévermogen. Als uitgangspunt geldt dat de huwelijksgemeenschap volgens artikel 1:100 BW bij helfte tussen de vrouw en de man wordt verdeeld.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw en de man zijn het erover eens dat tot hun huwelijksgemeenschap de inboedel en schulden behoren. Ten aanzien van de inboedel zijn partijen op de zitting overeengekomen dat deze volledig aan de vrouw wordt toegedeeld zonder nadere verrekening, zodat de rechtbank dit vast zal leggen.
Met betrekking tot de schulden overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw stelt dat er schulden zijn die door toedoen van de man zijn ontstaan. De vrouw verzoekt te bepalen dat de man in de interne verhouding tussen partijen draagplichtig is voor de schulden op zijn naam en die door hem zijn veroorzaakt. De man betwist dat door zijn toedoen schulden zijn ontstaan. Het is voor de man ook niet duidelijk welke schulden de vrouw bedoelt. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, gelet op de betwisting van de man, haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft onvoldoende duidelijk gemaakt om welke schulden het gaat, wanneer en door wie die schulden zijn ontstaan en welke bedragen er op dit moment nog open zouden staan. De rechtbank kan daarom ook niet vaststellen welk recht van toepassing is op welke schulden. De rechtbank zal hierom dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Huurrecht
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De echtelijke woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4 lid 3 aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van de echtelijke woning.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Op de zitting zijn de vrouw en de man overeengekomen dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw zal toekomen. De rechtbank zal conform deze overeenstemming van partijen beslissen.
Proceskosten
Aangezien het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2007 in [plaats 1] , [land] ;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] Yildirim, geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man zullen zijn:
  • zolang de man geen eigen woonruimte heeft: iedere week op zaterdag en zondag van 12.00 uur tot 17.00 uur;
  • zodra de man eigen woonruimte heeft wordt deze regeling in onderling overleg uitgebreid en worden de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte gedeeld;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 335,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt als verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dat de inboedel aan de vrouw wordt toegedeeld zonder nadere verrekening;
*
bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de woonruimte aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] ;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, rechter, ook kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 18 juni 2025.