6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met anderen op klaarlichte dag een zelf gefabriceerd explosief laten afgaan bij de voordeur van een woning. Bij de ontploffing is een ravage aangericht, waarbij de voordeur en meerdere ruiten van de woning zijn vernield. Slechts omdat er op het moment van de ontploffing niemand thuis was zijn de gevaarzetting en schade beperkt gebleven tot goederen. In de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring heeft de aangever indringend verwoord hoe bedreigend de situatie voor hem en zijn gezin is geweest en welke ingrijpende gevolgen de ontploffing tot op de dag van vandaag voor hen heeft. Hoewel de verdachte niet zelf de explosieven bij de voordeur heeft geplaatst, heeft hij een essentiële en bepalende rol gespeeld bij de ontploffing.
Het aantal gerichte ontploffingen bij woningen in Nederland loopt steeds verder op, waarbij (buurt)bewoners telkens opnieuw worden opgeschrikt en geconfronteerd met het gevaar dat van deze ontploffingen uitgaat. De aanslag is onderdeel van een golf van geweld die te maken lijkt te hebben met een conflict in het drugscircuit, waarbij als pressiemiddel ook aanslagen of bedreigingen zijn gepleegd tegen familieleden van en mensen die niets met het conflict te maken hebben. Deze strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook breed gedragen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij hierin een rol heeft gespeeld.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2025. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 16 december 2024, 19 januari 2025 en 11 juni 2025. Uit de adviezen komt naar voren dat er zorgen zijn over het sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren van de verdachte.
De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen en om hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- avondklok;
- contactverbod;
- dagbesteding en financiën;
- meewerken aan middelencontrole, en;
- meewerken aan ambulante begeleiding (coaching).
De verdachte heeft aangegeven dat hij wil werken aan zijn problemen en zich kan vinden in de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank overweegt ten aanzien van het toepassing van het jeugdstrafrecht het volgende. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moeten worden toegepast, conform het advies van de reclassering. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten negentien jaar oud en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dan ook dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank aanleiding ziet om daar van af te wijken. De rechtbank ziet, gelet op het verhandelde ter terechtzitting, geen aanleiding om het advies van de reclassering op dit punt over te nemen. Daarbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat het advies met name lijkt te zijn gebaseerd op de bij de moeder en de coach van de verdachte ingewonnen informatie en niet op basis van het wegingskader ASR. De rechtbank ziet op basis van dit wegingskader onvoldoende aanknopingspunten in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan die aanleiding geven om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank wel rekening houden met de jonge leeftijd van de verdachte.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf gaat de rechtbank uit van eendaadse samenloop van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in gelijksoortige zaken - waaronder die van de medeverdachten - zijn opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet mede gelet op de jonge leeftijd van de verdachte aanleiding om een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijk deel dient als waarschuwing, maar biedt de verdachte ook een kans om in het vervolg andere keuzes te maken. De rechtbank zal aan dit voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.