ECLI:NL:RBDHA:2025:12266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
09/327979-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontploffing en bedreiging met explosief voorwerp

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die betrokken was bij een ontploffing bij de woning van een benadeelde in Rijnsaterwoude op 11 oktober 2024. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door een explosief voorwerp aan de voordeur van de woning te bevestigen en dit tot ontploffing te brengen. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij de benadeelde en andere personen had bedreigd met zware mishandeling en andere misdrijven. Tijdens de zittingen op 30 januari, 17 april en 26 juni 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder zijn bekentenis en verklaringen van medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren en legde een gevangenisstraf van dertig maanden op, waarvan zes maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de ernst van de feiten, die onderdeel uitmaakten van een bredere golf van geweld in het drugscircuit. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen, en de rechtbank legde de verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De uitspraak benadrukte de impact van de ontploffing op de veiligheid van de betrokkenen en de bredere gemeenschap.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/327979-24
Datum uitspraak: 10 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Colombia),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 januari 2025, 17 april 2025 (beide pro forma) en 26 juni 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. Baadoudi naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 oktober 2024 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door (een) brandbaar en/of explosief voorwerp/materiaal (met duct tape) aan de voordeur van de woning (gelegen [adres 1] ) te bevestigen en dit (vervolgens) middels het aansteken van een lont te ontsteken en tot ontploffing te brengen en daarvan
- gemeen gevaar voor de voornoemde woning ( [adres 1] ) en de in die woning aanwezige goederen en de naastgelegen/omringende woningen/panden en de in die naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige goederen, en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning ( [adres 1] ) aanwezige personen en/of de in de naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige personen en/of passerende voetgangers, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 11 oktober 2024 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in verenging met anderen, [benadeelde] en/of andere personen heeft bedreigd met zware mishandeling en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of brandstichting door (een) brandbaar en/of explosief voorwerp/materiaal (met duct tape) aan de voordeur van de woning (gelegen [adres 1] ) te bevestigen en (vervolgens) te ontsteken en tot ontploffing te brengen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] wordt verweten dat zij op 11 oktober 2024 een vuurwerkbom hebben laten afgaan bij de woning van [benadeelde] aan het [straatnaam] in Rijnsaterwoude, waardoor enorme schade is ontstaan aan die woning en waardoor [benadeelde] en zijn gezinsleden zich bedreigd voelden.
De zaken tegen [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn gezamenlijk (doch niet gevoegd) inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 juni 2025. De zaak tegen de minderjarige verdachte [medeverdachte 4] zal afzonderlijk door de kinderrechter worden behandeld. Alle verdachten hebben bij de politie en/of ter terechtzitting bekend dat zij betrokken zijn bij de hen ten laste gelegde feiten. Op een ieders aandeel zal hieronder nader worden ingegaan.
Op grond van het dossier en de verklaringen van de verdachten stelt de rechtbank vast dat verdachte [medeverdachte 3] - al dan niet met hulp van [verdachte] - de overige verdachten heeft geworven om de aanslag te plegen. [medeverdachte 1] is, na door de verdachte te zijn gevraagd, opgetreden als chauffeur en heeft [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in Amsterdam opgehaald. Vervolgens zijn zij met elkaar naar de Bijlmer in Amsterdam gereden, waar zij op een onbekend gebleven adres een zelf gefabriceerde vuurwerkbom hebben opgehaald. Later zijn de verdachten naar een winkel in Woubrugge gereden, waar [verdachte] en [medeverdachte 2] lampenolie hebben gekocht om de bom extra ontvlambaar te maken. Vervolgens zijn ze doorgereden naar de woning van [benadeelde] in Rijnsaterwoude. Hier hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] de bom tot ontploffing gebracht. Met elkaar zijn de verdachten weer teruggereden naar Amsterdam.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onder feit 1 ten laste gelegde gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024329979, van de Districtsrecherche Alphen aan den Rijn-Gouda.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 juni 2025;
Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , opgemaakt op 14 oktober 2024 (p. 1 t/m 3);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 oktober 2024 (p. 4 t/m 6);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 november 2024 (p. 198 t/m 230);
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt op 6 november 2024 (p. 325 t/m 344);
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] , opgemaakt op 2 december 2024 (p. 686 t/m 703).
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 11 oktober 2024 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een brandbaar en explosief voorwerp aan de woning, gelegen [adres 1] , te bevestigen en dit vervolgens middels het aansteken van een lont te ontsteken en tot ontploffing te brengen
terwijldaarvan
- gemeen gevaar voor de voornoemde woning, [adres 1] , en de in die woning aanwezige goederen te duchten was;
2.
hij op 11 oktober 2024 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in verenging met anderen, [benadeelde] en andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een brandbaar en explosief voorwerp aan de woning, gelegen [adres 1] , te bevestigen en vervolgens te ontsteken en tot ontploffing te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en
gecursiveerdweergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Volgens de raadsman is in geval toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht een onvoorwaardelijke jeugddetentie van ten hoogste negen maanden passend. Mocht de rechtbank de verdediging daarin niet volgen dan bepleit de raadsman een gevangenisstraf voor de duur van maximaal negen maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, in combinatie met een voorwaardelijke strafdeel met de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met anderen op klaarlichte dag een zelf gefabriceerd explosief laten afgaan bij de voordeur van een woning. Bij de ontploffing is een ravage aangericht, waarbij de voordeur en meerdere ruiten van de woning zijn vernield. Slechts omdat er op het moment van de ontploffing niemand thuis was zijn de gevaarzetting en schade beperkt gebleven tot goederen. In de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring heeft de aangever indringend verwoord hoe bedreigend de situatie voor hem en zijn gezin is geweest en welke ingrijpende gevolgen de ontploffing tot op de dag van vandaag voor hen heeft. Hoewel de verdachte niet zelf de explosieven bij de voordeur heeft geplaatst, heeft hij een essentiële en bepalende rol gespeeld bij de ontploffing.
Het aantal gerichte ontploffingen bij woningen in Nederland loopt steeds verder op, waarbij (buurt)bewoners telkens opnieuw worden opgeschrikt en geconfronteerd met het gevaar dat van deze ontploffingen uitgaat. De aanslag is onderdeel van een golf van geweld die te maken lijkt te hebben met een conflict in het drugscircuit, waarbij als pressiemiddel ook aanslagen of bedreigingen zijn gepleegd tegen familieleden van en mensen die niets met het conflict te maken hebben. Deze strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook breed gedragen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij hierin een rol heeft gespeeld.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2025. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 16 december 2024, 19 januari 2025 en 11 juni 2025. Uit de adviezen komt naar voren dat er zorgen zijn over het sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren van de verdachte.
De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen en om hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- avondklok;
- contactverbod;
- dagbesteding en financiën;
- meewerken aan middelencontrole, en;
- meewerken aan ambulante begeleiding (coaching).
De verdachte heeft aangegeven dat hij wil werken aan zijn problemen en zich kan vinden in de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank overweegt ten aanzien van het toepassing van het jeugdstrafrecht het volgende. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moeten worden toegepast, conform het advies van de reclassering. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten negentien jaar oud en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dan ook dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank aanleiding ziet om daar van af te wijken. De rechtbank ziet, gelet op het verhandelde ter terechtzitting, geen aanleiding om het advies van de reclassering op dit punt over te nemen. Daarbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat het advies met name lijkt te zijn gebaseerd op de bij de moeder en de coach van de verdachte ingewonnen informatie en niet op basis van het wegingskader ASR. De rechtbank ziet op basis van dit wegingskader onvoldoende aanknopingspunten in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan die aanleiding geven om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank wel rekening houden met de jonge leeftijd van de verdachte.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf gaat de rechtbank uit van eendaadse samenloop van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in gelijksoortige zaken - waaronder die van de medeverdachten - zijn opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet mede gelet op de jonge leeftijd van de verdachte aanleiding om een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijk deel dient als waarschuwing, maar biedt de verdachte ook een kans om in het vervolg andere keuzes te maken. De rechtbank zal aan dit voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 34.230,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 33.230,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Voor zover het de immateriële schade betreft heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover het de materiële schade betreft heeft de raadsman betoogd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en dat onvoldoende sprake is van een causaal verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de gestelde schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘alarminstallatie’, ‘alarminstallatie uitbreiding’ en ‘administratiekosten’ (in totaal een bedrag van € 9.307,95) zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. Dit deel van de vordering is namens de verdachte betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten die de benadeelde partij heeft opgevoerd onder de post ‘cruise/vakantie moeten annuleren’ (een bedrag van € 12.657,00) geen rechtstreekse schade betreffen. Deze schade komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘raambekleding’, ‘markiezen’, ‘trapbekleding’ en ‘reparatie vloer’ acht de rechtbank de vordering voldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd betwist namens de verdachte. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij deze schade (ter hoogte van € 11.267,30) rechtstreeks heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is voorts voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De rechtbank begrijpt dat de vordering is gegrond op artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek, wegens aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en ernst van de normschending door de verdachte mee dat de nadelige (psychische) gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in hun eer of goede naam. Gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering heeft aangevoerd, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade in het geheel toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 12.267,30, bestaande uit € 11.267,30 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 12.267,30, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde] .

8.Het inbeslaggenomen voorwerp

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst genoemde telefoonautomaat zal worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst genoemde voorwerp verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de verklaarde feiten zijn voorbereid en begaan.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 55, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- meewerkt aan de behandeling, uitgevoerd door de Forensische Polikliniek [kliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, ten behoeve van zijn trauma’s, emotieregulatie en cannabisgebruik. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen met intensieve een-op-een begeleiding. Het verblijf start zodra de veroordeelde een kamer toegewezen krijgt. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- als hij (ter overbrugging) bij zijn moeder verblijft, vanaf 20.00 uur tot 07.00 uur aanwezig is op het adres [adres 2] in [plaats 2] . De politie ziet toe op de handhaving van de avondklok;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachten en het slachtoffer [benadeelde] , geboren op 12 december 1956, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich inspant voor het verkrijgen en behouden van inkomen, werk en/of dagbesteding, met een vaste en dagvullende structuur. Indien de reclassering doorverwijzing naar een passende instantie ter ondersteuning nodig acht (zoals bewindvoering), dan verleent de veroordeelde zijn medewerking hieraan;
- meewerkt aan controle op hard- en softdrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- zich laat begeleiden door [naam] van [bedrijfsnaam] . De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde zet zich actief in en onderhoudt contact met zijn coach;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [benadeelde]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 12.267,30 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.267,30, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 96 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft/hebben betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft/hebben voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoonautomaat (Omschrijving: Apple, voorwerpnummer: 833370).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. W.J. Nomen, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2025.
Mr. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.