ECLI:NL:RBDHA:2025:12254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
NL23.30143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van staatloze Palestijn uit Libanon met betrekking tot UNRWA-mandaat en bescherming

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de zaak van een staatloze Palestijn uit Libanon die asiel heeft aangevraagd in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, niet had onderkend dat de eiser onder het mandaat van UNRWA valt. Dit leidde tot een onjuiste beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank benadrukte dat het aan de nationale rechters is om de naleving van het Unierecht te waarborgen en dat indien de beschermingsbehoefte van een verzoeker op basis van een onjuist toetsingskader is beoordeeld, de rechtbank verplicht is om dit te corrigeren. De eiser, die in Libanon geboren is en als staatloos is aangemerkt, heeft verklaard dat hij door UNRWA als vluchteling is geregistreerd, maar geen bijstand heeft ontvangen. De rechtbank stelde vast dat de verweerder de asielaanvraag opnieuw moet beoordelen met inachtneming van de juiste juridische kaders en dat de termijn hiervoor acht weken bedraagt. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en benadrukte dat de werkinstructies van de verweerder moeten worden aangepast in lijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30143 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], Libanon, staatloos,
V-nummer: [v-nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder,
(gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Procesverloop

Eiser heeft op 3 juni 2022 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 25 augustus 2023 in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond en tevens bepaald dat aan eiser geen verblijfsvergunning op reguliere gronden wordt verleend en geen uitstel van vertrek wordt verleend. Het besluit van 25 augustus 2023 omvat een terugkeerbesluit, waarin Libanon als land van terugkeer is bepaald.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft verweerder verzocht om een verweerschrift uit te brengen. Verweerder heeft aan dit verzoek voldaan.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is op [geboortedatum] in [geboorteplaats], Libanon geboren. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij eind maart 2017 in Libanon slachtoffer is geworden van een auto-ongeluk door een dronken chauffeur. Hij is per ambulance naar het ziekenhuis gebracht, maar moest vanwege zijn Palestijnse afkomst uren wachten voordat hij geholpen werd. Eisers been moest bijna geamputeerd worden omdat hij Palestijn is en hij niet werd geholpen. Eiser legde een verklaring bij de politie af over het ontstaan van het auto-ongeluk maar zij verdraaiden eisers verhaal waardoor hij niet langer meer als slachtoffer werd gezien. Toen hij vlak na het ongeluk met zijn zus een klacht wilde indienen werden hij en zijn zus bedreigd door de politie vanwege hun Palestijnse afkomst. Er werd met gevangenisstraf gedreigd. Vervolgens heeft eiser nog vier jaar lang in Libanon verbleven terwijl hij geen rechten en bescherming kon krijgen. Bij terugkeer vreest eiser door de Libanese politie gevangen te worden gezet vanwege zijn Palestijnse afkomst. De autoriteiten weten dat als hij teruggaat, hij als Palestijn slecht over de autoriteiten gesproken heeft en daarvoor kan hij worden gestraft. De familie van eiser heeft meerdere keren bijstand aan UNRWA gevraagd maar die hebben zij niet gekregen. UNRWA kan hem ook niet beschermen.
2. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- discriminatie wegens Palestijnse afkomst.
3. Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, evenals de discriminatie wegens zijn Palestijnse afkomst, geloofwaardig. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat eiser, ondanks de geloofwaardig geachte elementen, niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag omdat er geen sprake is van zwaarwegendheid en verweerder stelt dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van zijn persoonlijke situatie een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Libanon. Verweerder komt daarom tot het oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij handhaaft wat hij eerder in de procedure naar voren heeft gebracht en wijst naar de zienswijze. Eiser voert aan dat de door hem aangevoerde relevante elementen wel voldoende zwaarwegend zijn om zijn asielverzoek in te willigen. De beperkingen die eiser ondervindt met betrekking tot de huizenmarkt en de toegang tot de arbeidsmarkt zijn zodanig dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Het laaggeschoolde werk dat hij illegaal uitvoerde, kan hij ook niet meer doen als gevolg van het ongeluk dat hij heeft gehad. Verder kan hij zich als Palestijn niet verzekeren tegen ziektekosten. Daarom wilde men hem in Libanon eerst niet helpen in het ziekenhuis. Pas na het betalen van smeergeld werd hij na vijf uur geholpen. Hij heeft er blijvende verwondingen aan over gehouden. Verder vreest eiser voor de politieagent. Op 5 september 2023 zijn er bij zijn moeder twee agenten in burger aan de deur geweest, die naar hem op zoek waren. Zijn moeder heeft hierover een verklaring opgesteld. Verder vreest eiser ook voor de autoriteiten als hij teruggestuurd zou worden naar Libanon. Hij heeft een laissez-passer nodig en in dat kader zal de ambassade veel vragen voor hem hebben. Ze zullen er in de gaten hebben dat hij hier asiel heeft aangevraagd en dus heeft geklaagd en ze zullen aan de Libanese autoriteiten doorgeven dat eiser een ‘troublemaker’ is. Eiser heeft in beroep een recente beschikking overgelegd waarin aan zijn broer een b-status wordt verleend en hij doet in dat kader een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
5. In het verweerschrift heeft verweerder zijn standpunt herhaald dat de door eiser ondervonden en geloofwaardig geachte discriminatie onvoldoende zwaarwegend is voor vergunningverlening omdat niet aannemelijk is dat eiser zodanig ernstig beperkt is in zijn bestaansmogelijkheden dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren, zoals bedoeld in paragraaf C2/3.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Verweerder heeft ook herhaald dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet terecht kon voor zorg die gefinancierd werd door UNRWA en dat niet gebleken is dat eiser hulp heeft gevraagd bij UNRWA voor zorg en dat deze niet beschikbaar was voor hem. Ten aanzien van de vrees die eiser stelt te hebben voor de politieagent, heeft verweerder opgemerkt dat de door eiser in beroep overgelegde verklaring niet is ondertekend en dat daarom geringe bewijswaarde aan dit document wordt toegekend en dat eiser overigens genoeg tijd heeft gehad om deze vrees met andere documenten te staven. Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat de desbetreffende politieagent in de periode van maart 2017 tot en met september 2023 geen contact heeft gezocht met eiser en dat eiser zonder problemen legaal heeft kunnen uitreizen. Verweerder heeft tot slot opgemerkt dat de feiten en omstandigheden in de procedure van de broer van eiser verschillen en dat dit daarom niet meebrengt dat aan eiser, net als aan zijn broer, een verblijfsvergunning zou moeten worden verleend.
6. De rechtbank zal een tussenuitspraak doen en motiveert dit als volgt.
7. De rechtbank stelt allereerst valt dat verweerder eiser terecht als ‘staatloos’ aanmerkt. Weliswaar heeft verweerder dit niet uitdrukkelijk gemotiveerd in het voornemen en het besluit en dit uitsluitend in de aanhef van het voornemen en het besluit vermeld. Eiser heeft evenwel alle documenten overgelegd op grond waarvan verweerder -zelf in de onderhavige procedure- kan vaststellen dat eiser staatloos is. De hoormedewerker heeft dit ook zo aan eiser uitgelegd en met eiser besproken welke documenten eiser moet overleggen om te onderbouwen dat hij staatloos is. De rechtbank wijst in dit verband op WI 2023/10 ‘Beoordelen evidente staatloosheid’. Deze werkinstructie was geldig van 1 oktober 2023 tot en met 1 oktober 2024 en dus niet ten tijde van het bestreden besluit en ook niet meer ten tijde van het onderzoek ter zitting. De rechtbank is echter niet bekend met een meer recente werkinstructie waarin is uiteengezet hoe evidente staatloosheid wordt beoordeeld en verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen nadere informatie hierover kunnen verschaffen. In WI 2020/19 ‘Palestijnen’, welke werkinstructie geldig is van 11 december 2020 tot en met 11 juni 2026, is in paragraaf 2.4 vermeld dat “de ind alleen van staatloosheid uitgaat als staatloosheid ook echt vaststaat op basis van documenten omdat als staatloosheid is opgenomen in de BRP dit belangrijke rechten met zich meebrengt”. De rechtbank overweegt daarom uitdrukkelijk dat eiser op grond van de door hem overgelegde en na documentenonderzoek echt bevonden documenten, moet worden aangemerkt als staatloos en eiser dus als zodanig moet worden geregistreerd.
8. De rechtbank heeft partijen ter zitting in de gelegenheid gesteld om hun schriftelijk ingenomen standpunten toe te lichten. Vervolgens heeft de rechtbank met partijen besproken wat het -juiste- toetsingskader is voor het beoordelen van een asielaanvraag van een staatloos Palestijn uit Libanon die onder het mandaat van UNRWA valt.
9. De rechtbank overweegt dat eiser geen beroepsgrond heeft aangevoerd tegen het beoordelingskader dat verweerder heeft gehanteerd. Het is echter aan de nationale rechters om de naleving van het Unierecht, dat in overeenstemming met het Verdragsrecht moet worden uitgelegd en toegepast, te waarborgen. Indien de beschermingsbehoefte van een verzoeker om internationale bescherming aan de hand van een onjuist Unierechtelijk toetsingskader is beoordeeld, is de rechtbank dus verplicht om partijen hierop te wijzen en te bepalen dat het verzoek om internationale bescherming alsnog op de juiste wijze wordt beoordeeld. Dit is niet alleen zo als bijvoorbeeld de geloofwaardigheid van een asielrelaas wordt beoordeeld op een wijze die niet verenigbaar is met het Unierecht, maar ook als, zoals in de onderhavige procedure het geval is, niet is onderkend dat eiser is uitgesloten van de vluchtelingenstatus op grond van artikel 1D van het vluchtelingenverdrag en artikel 12, eerste lid onder a, van richtlijn 2011/95 vanwege de bescherming die UNRWA aan eiser moet bieden.
10. In het voornemen is overwogen dat in het geval van eiser ‘de gewone asieltoets’ van toepassing is omdat eiser heeft verklaard dat hij geen daadwerkelijke bescherming heeft ontvangen van UNRWA en daarom artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet op eiser van toepassing is. In het besluit is niets overwogen over het toetsingskader maar, als reactie op de zienswijze, overwogen dat terugkeer naar Libanon mogelijk is omdat eiser een Libanees rijbewijs, een Vluchtelingen ID-kaart en een UNRWA-familieblad heeft en familieleden in Libanon die hem kunnen helpen bij terugkeer.
11. De rechtbank overweegt dat de weergave in het voornemen van de verklaringen van eiser een onvolledige weergave is van de verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn contacten met de UNRWA. De rechtbank heeft partijen gewezen op de verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn registratie bij UNRWA en de pogingen die hij heeft ondernomen om bescherming, hulp en bijstand van UNRWA te verkrijgen en dat UNRWA deze gevraagde bescherming, hulp en bijstand niet heeft verleend. De rechtbank wijst op pagina 11 van het aanmeldgehoor en op pagina’s 6, 9 en 10 van het nader gehoor.
12. Op grond van de verklaringen die eiser heeft afgelegd en op grond van de door eiser overgelegde documenten stelt de rechtbank vast dat eiser, die een staatloos Palestijn uit Libanon is, door UNRWA als vluchteling is aangemerkt en geregistreerd. De rechtbank stelt ook vast dat eiser heeft verklaard daadwerkelijk de bescherming van UNRWA te hebben ingeroepen en dat UNRWA de gevraagde bescherming, hulp en bijstand niet heeft verleend. Eiser heeft ter zitting op vragen van de rechtbank nader toegelicht hoe vaak en welke hulp zijn familie heeft getracht in te roepen en dat zij ondanks hun registratie geen bijstand hebben gekregen. De rechtbank stelt tevens vast dat eiser deze bescherming, hulp en bijstand heeft gevraagd kort voor zijn aankomst in Nederland. Eiser heeft immers verklaard eind september 2021 Libanon te hebben verlaten en via Cyprus en Roemenië op 1 juni 2022 Nederland te zijn ingereisd en zich te hebben gemeld om een asielaanvraag in te dienen. Omdat het tijdsverloop tussen het vertrek uit Libanon en de inreis in Nederland is veroorzaakt door de tijd die met de vlucht en reis gemoeid is geweest, stelt de rechtbank vast dat eiser kort voor zijn asielaanvraag in Nederland uit het mandaatgebied van UNRWA is vertrokken. Eiser heeft zich immers na zijn vlucht uit het mandaatgebied niet in een ander derde land of andere lidstaat gevestigd of verbleven met de intentie om zich daar te vestigen. Dat sprake is van enkele maanden tijdsverloop tussen de laatste keer dat eiser zich tot UNRWA heeft gewend en zijn vertrek uit Libanon maakt dit ook niet anders. Eiser heeft verklaard dat hij meerdere malen en gedurende een langere periode om verschillende bescherming, hulp en bijstand heeft verzocht aan UNRWA. Dat eiser niet aanstonds na de laatste keer dat hij en zijn familie contact hebben opgenomen met UNRWA feitelijk is vertrokken, betekent niet dat eiser geen bescherming, hulp en bijstand meer nodig had. Eiser heeft verklaard vanwege de discriminatie die hij vanwege zijn Palestijnse afkomst heeft ondervonden en het niet verkrijgen van bijstand Libanon te hebben verlaten. Eiser valt derhalve onder het mandaat van UNRWA. Dat eiser, zoals hij ter zitting op vragen van de rechtbank heeft geantwoord, nooit heeft verbleven in een vluchtelingenkamp en dat eiser nimmer daadwerkelijk hulp heeft verkregen, doet niet af aan de omstandigheid dat eiser door UNRWA als vluchteling is geregistreerd.
13. UNRWA heeft eiser reeds als vluchteling erkend en geregistreerd en daarmee staat de beschermingsbehoefte van eiser vast. Anders dan in de situatie waarin verweerder een asielaanvraag beoordeelt van een derdelander die door een andere lidstaat van de Unie een internationale beschermingsstatus heeft verkregen en welke lidstaat niet kan en/of wil voldoen aan de Unierechtelijke verplichtingen ten aanzien van statushouders, komt aan verweerder geen beoordelingsruimte toe als het gaat of aan eiser vluchtelingrechtelijke bescherming moet worden geboden omdat UNRWA eiser reeds als vluchteling heeft aangemerkt. De rechtbank acht dus het Hof-arrest over ‘de Griekse statushouders’ niet van toepassing op door UNRWA erkende vluchtelingen omdat zij nu juist zijn uitgesloten van bescherming op grond van het vluchtelingenverdrag.
14. Verweerder dient in een procedure als de onderhavige te beoordelen of op het moment dat eiser het mandaatgebied ontvluchtte, UNRWA aan haar mandaatverplichtingen kon voldoen en ook daadwerkelijk hulp bood. Indien dit niet het geval is terwijl eiser die hulp heeft gevraagd, dient verweerder een zogenoemde a-status te verlenen met ingang van de datum waarop eiser in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Indien verweerder, na beoordeling van de verklaringen van eiser in samenhang met de landeninformatie die actueel was ten tijde van het vertrek van eiser uit het mandaatgebied, tot de conclusie komt dat UNRWA op dat moment wel aan haar mandaat kon voldoen en eiser daarom niet genoodzaakt zou zijn geweest om te vluchten, dient verweerder een actuele beoordeling te maken van de vraag of UNRWA, als eiser nu zou moeten terugkeren naar Libanon, aan haar mandaatverplichtingen jegens eiser kan voldoen.
15. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat verweerder, indien hij tot de conclusie komt dat UNRWA thans in Libanon kan voldoen aan haar mandaat, verweerder verplicht is om in aanvulling hierop te onderzoeken of de feitelijke toegang van eiser tot het mandaatgebied is verzekerd. Indien eiser vluchtelingrechtelijke bescherming behoeft en de UNRWA die kan bieden, dient eiser -vanzelfsprekend- ook toegang te hebben tot het mandaatgebied om zich daadwerkelijk onder de bescherming van de UNRWA te stellen en zijn rechten als vluchteling te kunnen effectueren. Het is aan verweerder om zich hiervan te vergewissen
alvorenshij eiser opdraagt terug te keren naar Libanon en de bescherming, hulp en bijstand van UNRWA te vragen. Het is immers zinledig om te onderkennen dat een vreemdeling door UNRWA is erkend als vluchteling, hij zich onder de bescherming van UNRWA kan en daarom moet stellen en om vervolgens niet na te gaan of het opdragen om terug te keren naar het mandaatgebied ook kan worden nagekomen door de vreemdeling. Het maakt bovendien de erkenning als vluchteling zinledig als de betreffende vluchteling de rechten die hem toekomen als vluchteling niet kan effectueren.
16. Indien verweerder tot de conclusie komt dat UNRWA ten tijde van het vertrek van eiser uit Libanon wel kon voldoen aan haar mandaat, maar thans niet, dient verweerder dus alsnog een a-status te verlenen. Deze verplichting heeft verweerder ook als hij kan onderbouwen dat UNRWA toen en nu wel aan haar mandaat kan voldoen, maar als verweerder niet kan onderbouwen dat de toegang tot Libanon is verzekerd. Eiser is weliswaar geboren in Libanon en heeft tot aan zijn vertrek eind september 2021 ononderbroken in Libanon gewoond, verweerder dient zich echter te vergewissen, nu hij eiser als staatloos aanmerkt, of eiser feitelijk en juridisch zal worden toegelaten tot Libanon indien hij zou moeten terugkeren.
17. De rechtbank verwijst ten aanzien van het bovenstaande naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 mei 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:6890). De rechtbank wijst ook op het arrest van het Hof van 13 juni 2024 (SN, LN, C-563/22, ECLI:EU:C:2024:494), de Afdelingsuitspraak van 7 mei 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:20750) en “IB 2025/Afdelingsuitspraak staatloze Palestijnen”.
18. De rechtbank overweegt dat WI 2020/19 ‘Palestijnen’, welke werkinstructie geldig is van 11 december 2020 tot en met 11 juni 2026, deels is achterhaald een aangepast moet worden en tenminste gelet op het arrest van het Hof van 13 juni 2024 moet worden opgenomen dat verweerder een ex-nunc-beoordeling moet maken zoals hiervoor is vermeld. In “IB 2025/Afdelingsuitspraak staatloze Palestijnen”, dat geldig is van 15 mei 2025 tot en met 15 november 2025 is vermeld dat “de inhoudelijke gevolgen van de uitspraak van de Afdeling nog moeten worden uitgewerkt en dat zo spoedig mogelijk wordt bezien op welke wijze de huidige werkwijze moet worden aangepast”. De rechtbank maant verweerder tot de aanpassing van zijn werkwijze op de kortst mogelijke termijn. Verweerder was immers reeds op 13 juni 2024 op de hoogte dat het nationale beoordelingskader onvolledig en in die zin onverenigbaar was met het Unierecht. Verweerder dient in WI 2020/19 ‘Palestijnen’ ook de paragraaf waarin is vermeld dat het niet nodig is om te onderzoeken of de derdelander na terugkeer feitelijk toegang zal hebben tot het mandaatgebied te schrappen.
19. De rechtbank merkt verder op dat eiser een (gemotiveerde) beschikking van 16 januari 2025 heeft overgelegd waarin aan zijn broer en zogenoemde ‘b-status’ is verleend. De rechtbank kent de inhoud van het dossier van de broer van eiser niet en de rechtbank beoordeelt ook geen beroep van de broer van eiser. De rechtbank gaat er, zoals besproken ter zitting, evenwel van uit dat indien verweerder gelet op een hernieuwde beoordeling van de asielaanvraag van eiser en ongeacht of die inwilligende beschikking thans in rechte vaststaat, tot de conclusie komt dat aan de broer van eiser ten onrechte subsidiaire bescherming is verleend en dat de vluchtelingenstatus had moeten worden verleend, verweerder hiertoe alsnog overgaat. Verweerder hoeft een daartoe strekkend verzoek van de broer van eiser niet af te wachten want verweerder is te allen tijde bevoegd om de broer van eiser als vluchteling aan te merken en een daartoe strekkende verblijfsvergunning te verlenen met als ingangsdatum de datum van de asielaanvraag. Dat thans aan beide vergunningen vergelijkbare rechten kunnen worden ontleend, doet niet af aan de verplichting om een juiste vergunning te verlenen.
20. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd om de asielaanvraag van eiser te beoordelen een zal verweerder opdragen om de asielaanvraag van eiser te beoordelen met inachtneming van het bovenstaande en de jurisprudentie waar de rechtbank op heeft gewezen. De rechtbank doet een tussenuitspraak om regie te kunnen voeren en verdere vertraging in deze procedure te kunnen beperken. De rechtbank heeft ter zitting met partijen besproken welke termijn hiervoor moet worden bepaald. Eiser hoeft niet te worden gehoord zodat verweerder alleen de landeninformatie hoeft te raadplegen. De rechtbank bepaalt, gelet op het verzoek van verweerder, dat verweerder een termijn van acht weken krijgt om de asielaanvraag van eiser te beoordelen met toepassing van het juiste toetsingskader.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen acht weken na heden de asielaanvraag van eiser opnieuw te beoordelen met inachtneming van deze uitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J. Beckers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 10 juli 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen rechtsmiddel open maar kan tegelijk met het instellen van hoger beroep tegen de einduitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.