ECLI:NL:RBDHA:2025:12242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
NL24.51580, NL25.14587 en NL25.14592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod van een vreemdeling met een vals identiteitsbewijs en onrechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, die onrechtmatig in Nederland verbleef, had een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 1 december 2024 Nederland is ingereisd met een paspoort waarin valse stempels waren aangebracht. Hij is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Ten tijde van de zitting op 8 juli 2025 was de eiser gedetineerd in verband met een eerdere gevangenisstraf van 270 dagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, terecht een terugkeerbesluit heeft opgelegd, aangezien de eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland of een andere EU-lidstaat. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder zijn verplichtingen onder de terugkeerrichtlijn heeft nageleefd en dat het inreisverbod niet onevenredig was. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had en dat de belangen van zijn gezin in het buitenland niet voldoende waren om af te zien van het inreisverbod. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser geen contact heeft met zijn dochter in Duitsland en dat zijn vriendin in België woont, wat niet voldoende was om de beslissing van de verweerder te weerleggen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.51580, NL25.14587 en NL25.14592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] V-nummer: [v-nummer], eiser,

(gemachtigden: mr. E.J.L. van de Glind en mr. M.A.M. Karsten),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 december 2024 aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van nul dagen en waarin Servië als land van bestemming is geduid.
Bij besluit van 6 maart 2025 heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het terugkeerbesluit (NL24.51580) en het inreisverbod (NL25.14587) beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om hangende het beroep tegen het inreisverbod een voorlopige voorziening te treffen (NL25.14592).
De rechtbank heeft verweerder bij bericht van 19 juni 2025 verzocht om alle mogelijk eerder vastgestelde terugkeerbesluiten en mogelijk eerder opgelegde inreisverboden aan het dossier toe te voegen. De rechtbank heeft verweerder tevens verzocht om een verweerschrift uit te brengen en om duidelijkheid te verschaffen of de drie procedures betrekking hebben op dezelfde persoon. Verweerder heeft voldaan aan deze verzoeken van de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen en het verzoek op 8 juli 2025 op zitting behandeld. De rechtbank heeft eiser op zijn verzoek in persoon gehoord en hiertoe vervoer geregeld vanuit de Penitentiaire Inrichting Ter Apel waar eiser strafrechtelijk is gedetineerd. Eiser is ter zitting bijgestaan door mr. Karsten, die tevens als waarnemer voor mr. Van de Glind is opgetreden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst op grond van het dossier vast dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod, die op twee verschillende namen zijn gesteld, zijn opgelegd aan dezelfde persoon. Verweerder heeft een op 1 december 2024 opgemaakt proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waaruit blijkt dat eiser in zijn land van herkomst zijn voornaam en achternaam heeft gewijzigd. Eiser heeft dit ter zitting erkend en verklaard dat hij dit wederom zal doen als zijn beroepen tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod niet gegrond worden verklaard.
2. Eiser is op 1 december 2024 Nederland ingereisd met een paspoort waarin valse stempels waren aangebracht en is aangehouden voor het in bezit hebben van een vals identiteitsbewijs. Eiser is op 11 december 2024 door de politierechter van deze rechtbank veroordeeld terzake artikel 231, lid 2, Sr en aan hem is een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opgelegd. Ten tijde van het onderzoek ter zitting op 8 juli 2025 is eiser gedetineerd in verband met de verdere tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 270 dagen. Dit volgt uit het door verweerder overgelegde uittreksel uit het justitiële documentatie.
3. Eiser heeft op 1 september 2024 in zijn gehoor voorafgaand aan de vaststelling van het terugkeerbesluit verklaard dat hij ten tijde van het gehoor geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Uit het dossier blijkt ook niet dat eiser ten tijde van het gehoor een verblijfsvergunning had voor Nederland of een andere lidstaat van de Unie. Verweerder heeft dus op 1 december 2024 terecht vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had direct na zijn inreis in Nederland. Ten tijde van het onderzoek ter zitting is deze situatie van illegaal verblijf niet gewijzigd. Eiser heeft ter zitting nu juist verklaard dat hij een verblijfsvergunning wilde aanvragen maar dit nog steeds niet had gedaan.
4. In het terugkeerbesluit is gemotiveerd dat eiser bij binnenkomst niet heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan bij grensoverschrijding moet voldoen, er sprake is van een in 2017 opgelegd inreisverbod voor de duur van 10 jaar, hij geen geldig inreisstempel en geen verblijfsvergunning heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. In het terugkeerbesluit zijn voorts vijf zogenoemde ‘zware gronden’ en vier zogenoemde ‘lichte gronden’ opgevoerd en onderbouwd om te motiveren dat sprake is van een onttrekkingsrisico. Verweerder heeft vanwege dit onttrekkingsrisico bepaald dat aan eiser geen termijn voor vrijwillig vertrek wordt verleend.
5. Eiser heeft als beroepsgronden aangevoerd dat zijn echtgenote een verblijfsvergunning heeft in België en ook in België woont en onduidelijk is of voldoende onderzoek is gedaan naar deze kwestie voordat het terugkeerbesluit is opgelegd. Het onthouden van een vertrektermijn raakt eiser hard omdat hij niet de tijd krijgt om zijn familieleden te zien en daar is onvoldoende rekening mee gehouden. Eiser heeft voorts de daadwerkelijke zorg voor zijn kind dat in Duitsland woont en de Nederlandse autoriteiten schenden hun verplichtingen doordat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de belangen van dit kind. Ook is onduidelijk of sprake was van een inreisverbod ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit omdat dit is gesteld op een andere naam dan de naam van eiser.
6. Deze gronden tegen het terugkeerbesluit slagen niet. Een terugkeerbesluit behelst de vaststelling van onrechtmatig verblijf. Verweerder heeft eiser voorafgaand aan oplegging van het terugkeerbesluit gehoord, zodat eiser zijn in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen naar voren heeft kunnen brengen. Eiser betwist niet dat hij niet heeft aangetoond dat hij ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit rechtmatig verblijf in Nederland of elders in de Unie had. Eiser heeft immers verklaard te weten dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. Verweerder was daarom gelet op artikel 6 van richtlijn 2008/115 verplicht om een terugkeerbesluit op te leggen. Geen van de in dat artikel genoemde uitzonderingen op deze plicht om een terugkeerbesluit op te leggen waren namelijk aan de orde. De rechtbank overweegt dat artikel 6, lid 4, van richtlijn 2008/115 weliswaar aan lidstaten de mogelijkheid biedt om een onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft op basis van hun nationale recht een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven in plaats van een terugkeerbesluit te nemen. Deze mogelijkheid brengt evenwel geen Unierechtelijke verplichting voor verweerder mee om uit eigen beweging na te gaan of aan eiser een nationaalrechtelijke verblijfsvergunning moet worden verleend en daarom zou moeten worden afgezien van het vaststellen van onrechtmatig verblijf. Het Hof heeft meerdere malen uitdrukkelijk overwogen dat de bij richtlijn 2008/115 ingestelde gemeenschappelijke normen en procedures alleen betrekking hebben op de vaststelling en de uitvoering van terugkeerbesluiten, aangezien deze richtlijn niet beoogt alle voorschriften van de lidstaten inzake het verblijf van vreemdelingen te harmoniseren. Verweerder heeft ook geen plicht om na te gaan of eiser in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsrecht in België. Uit het dossier blijkt bovendien dat een eerder door de Belgische autoriteiten verleende verblijfsvergunning is ingetrokken. Voor zover eiser stelt dat verweerder had moeten nagaan wat het belang van het in Duitsland wonende kind van eiser is overweegt de rechtbank dat bij elk handelen van de autoriteiten dat gevolg heeft voor een kind, het belang van het kind een eerste overweging moet zijn. Deze verplichting vloeit voort uit het Kinderrechtenverdrag, het Handvest van de Grondrechten en in artikel 5 van richtlijn 2008/115 is uitdrukkelijk bepaald dat de autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn rekening moeten houden met het belang van het kind. In het terugkeerbesluit is evenwel gemotiveerd dat eiser verklaard dat hij geen financiële steun aan zijn dochter van 16 geeft en dat haar moeder en oma alle zorg voor haar dragen. Deze verklaringen zijn weliswaar niet opgenomen in het proces-verbaal van gehoor maar de rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het terugkeerbesluit. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgrond niet is gebaseerd op de door eiser afgelegde verklaring maar daarmee in strijd is. De rechtbank gaat voor de beoordeling van het beroep uit van de door eiser afgelegde verklaringen en stelt daarom ook vast dat het terugkeerbesluit geen gevolgen heeft voor de in Duitsland wonende dochter van eiser omdat eiser ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit heeft verklaard dat er geen contact is met deze dochter. Eiser heeft voorts verklaard dat zijn vrouw in België zwanger is en daarom geen terugkeerbesluit zou mogen worden opgelegd. Ook hierin heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om op 1 december 2024 een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Het Kinderrechtenverdrag voorziet niet in het meewegen van het belang van een (nog) niet-geboren kind en ook zijn er geen aanwijzingen dat de Uniewetgever heeft beoogd het belang van het ongeboren kind te scharen onder de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen. Eiser heeft bovendien ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit geen enkele nadere onderbouwing gegeven van de invulling van zijn familieleven en mogelijke invulling van zijn ouderschap ten aanzien van het kind dat nog niet geboren was ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit. In het terugkeerbesluit is voorts gemotiveerd dat het niet onmogelijk is voor eiser om zijn familieleven op andere wijze in te vullen. Eiser heeft in het gehoor ook verklaard dat hij niet vreest voor een onmenselijke behandeling in zijn land van herkomst en uit zijn verklaringen blijkt ook dat er geen medische beletselen zijn om een terugkeerbesluit op te leggen. Verweerder heeft bij het vaststellen van onrechtmatig verblijf voldaan aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit artikel 5 van richtlijn 2008/115 en terecht een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser heeft eerst ter zitting en dus te laat als beroepsgrond aangevoerd dat eiser een recht van circulatie in de Unie heeft. Verweerder heeft terecht gesteld dat dit kan afdoen aan het terugkeerbesluit omdat het paspoort dat eiser ten tijde van zijn aanhouding heeft getoond vervalst was en daardoor niet van de inhoud van het document kon worden uitgegaan en eiser zijn standpunt dus niet heeft onderbouwd. Eiser heeft de gronden die het onttrekkingsrisico onderbouwen niet betwist zodat verweerder terecht een vertrektermijn heeft onderhouden. Dat eiser daardoor zijn familieleden niet kan zien is niet relevant en bovendien onjuist. Eiser is immers direct na zijn aanhouding gedetineerd en bevindt zich ook ten tijde van de onderhavige uitspraak in detentie. Het terugkeerbesluit wordt nog niet geeffectueerd. De rechtbank neemt aan dat de opgelegde gevangenisstraf thans volledig ten uit voer wordt gelegd omdat eiser reeds in aanmerking is gebracht voor strafonderbreking en desondanks zonder te voldoen aan de voorwaarden is teruggekeerd naar het grondgebied van de Unie. Dat eiser thans geen contact kan onderhouden met zijn familieleden op de door hem gewenste wijze is geen gevolg van het opleggen van het terugkeerbesluit, maar een gevolg van zijn strafrechtelijke en andere gedragingen. Dat eiser, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, alleen door een wegomlegging in Nederland is geweest toen hij zich van Charleroi naar Duitsland wilde begeven, doet hier niets aan af. Eiser is onrechtmatig in Nederland en of hij al dan niet de wens had om in Nederland te zijn is voor deze vaststelling niet relevant. De rechtbank merkt tot slot op dat in het terugkeerbesluit ten onrechte is vermeld dat aan eiser een inreisverbod voor de duur van 10 jaar is opgelegd. Eiser heeft hier weliswaar geen opmerking over gemaakt in zijn beroepsgronden. Uit het dossier blijkt evenwel dat aan eiser op 24 januari 2017 een inreisverbod voor de duur van 5 jaar heeft uitgevaardigd en dat de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 12 juli 2017 het beroep dat is gericht tegen het inreisverbod gegrond heeft verklaard. Uit het dossier blijkt niet dat hoger beroep is ingesteld tegen deze uitspraak of dat op een later moment alsnog een inreisverbod voor de duur van 5 jaar is uitgevaardigd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er inderdaad geen inreisverbod van 5 jaar is. De rechtbank draagt verweerder dan ook op, zoals ter zitting met beide partijen besproken, om het inreisverbod “uit de systemen” te verwijderen. Het beroep tegen het terugkeerbesluit slaagt dus niet.
7. Omdat verweerder een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 0 dagen heeft opgelegd, is verweerder gehouden om een inreisverbod op te leggen. Verweerder heeft eiser op 6 maart 2025 gehoord en vervolgens een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Ook indien verweerder een Unierechtelijk inreisverbod uitvaardigt, legt verweerder richtlijn 2008/115 ten uitvoer en is verweerder dus gehouden om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn, waaronder artikel 5 van deze richtlijn.
8. Eiser heeft aangevoerd dat eiser gezins- en privéleven heeft in Duitsland en het inreisverbod hier een grote inbreuk op maakt. Eiser vindt dat verweerder onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn onderzoeksplicht en het inreisverbod onvoldoende heeft gemotiveerd. De moeder van eiser is ziek en de vriendin [1] van eiser zal op korte termijn bevallen. Het is niet realistisch om van hen te verwachten dat zij eiser buiten de Unie bezoeken. De duur van het inreisverbod had verkort moeten worden of er had moeten worden afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Eiser heeft stukken overgelegd om de zwangerschap en relatie aan te tonen. Het is voor de vriendin en de baby noodzakelijk dat eiser aanwezig is voor hen. Deze gronden slagen niet. Voor zover eiser in het beroepschrift tegen het inreisverbod van 6 maart 2025 ook meent beroep in te kunnen stellen tegen het terugkeerbesluit van 1 december 2024 overweegt de rechtbank dat dit onjuist is gelet op de rechtsmiddelentermijn. Dit is overigens ook niet nodig want eiser had reeds -tijdig en met bijstand van een andere gemachtigde- beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit. De rechtbank heeft overigens hiervoor reeds vastgesteld dat het beroep tegen de oplegging van het terugkeerbesluit en het onthouden van een vertrektermijn ongegrond is. Verweerder is dus verplicht om een inreisverbod op te leggen. Eiser heeft onder meer verklaard dat zijn vriendin in hetzelfde huis in Antwerpen woont als zijn jongere broer en hun moeder en dat drie zussen in België wonen en een zus in Duitsland woont. Eiser heeft rugklachten en staat gedurende de detentie hiervoor onder behandeling. Eiser heeft geen zakelijke belangen in de Unie en wil graag bij de bevalling van zijn vriendin aanwezig zijn. Eiser wil na de geboorte van zijn kind zorgdragen voor dit kind. Ten aanzien van zijn 16-jarige dochter in Duitsland heeft eiser geen zorgplicht. Eiser heeft verklaard dat zijn moeder ziek is en last heeft van haar hart door de dingen die eiser heeft gedaan en zijn langdurige detentie in België en zijn huidige detentie in Nederland. Eiser moet voor zijn moeder zorgen en wil zijn leven nu beteren. Eiser kan in Servië bij zijn vader verblijven en soms gaat zijn moeder ook terug naar Servië en wonen zijn ouders daar samen. Eiser heeft sinds 1,5 jaar een relatie met zijn vriendin. Eiser heeft verklaard dat zijn partner en hun kind, als hij terugkeert naar Servië samen met hem bij zijn vader kan wonen. Verweerder is in het inreisverbod op al deze verklaringen en argumenten gemotiveerd en uitgebreid ingegaan en heeft daarbij gemotiveerd dat het gezinsleven kan worden uitgeoefend in zijn land van herkomst en hij ook na terugkeer vanuit zijn land van herkomst een verblijfsaanvraag kan indienen en dat als eiser voldoet aan de voorwaarden voor toelating, het inreisverbod zal worden opgeheven. Tevens is gemotiveerd dat de moeder van eiser bij zijn jongere broer woont en ook zijn drie zussen die in België wonen voor hun moeder kunnen zorgen. In het inreisverbod is ook benoemd dat eiser ten tijde van het uitvaardigen hiervan is gedetineerd en hij de gestelde zorg om die reden niet kan verlenen. In dit gehoor heeft eiser, anders dan in het gehoor op 1 december 2024, verklaard af en toe contact te hebben met zijn 16-jarige in Duitsland wonende dochter. In het inreisverbod is ook op deze omstandigheid ingegaan en is overwogen dat eiser vanuit Servië telefonisch contact met haar kan opnemen en zijn ook naar Servië kan reizen als zij dat wil. Verweerder heeft tot slot gemotiveerd dat eiser tot oktober 2025 strafrechtelijk gedetineerd zal zijn en dat het inreisverbod pas ingaat als eiser de Unie heeft verlaten en het inreisverbod eiser dus niet verhindert om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te zijn en hij een daartoe strekkende verlofaanvraag kan indienen bij de directeur van de PI. Ter zitting heeft eiser op vragen van de rechtbank verklaard dat hij geen verlof heeft gekregen om bij de geboorte van zijn zoon aanwezig te zijn. De rechtbank begrijpt dat dit erg is voor eiser maar overweegt dat dit geen gevolg is van het inreisverbod maar van zijn strafrechtelijke detentie. Verweerder heeft ook gewezen op de verklaringen van eiser dat zijn vriendin en kind bij eiser en zijn vader kunnen wonen in Servië. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat zijn vriendin dat niet wil en dat hij zo spoedig mogelijk na zijn vrijlating zal terugkeren naar België. De rechtbank heeft met eiser besproken dat die keuze gevolgen kan hebben voor zijn kansen om een verblijfsvergunning te krijgen en dat het overigens strafbaar is om in weerwil van een inreisverbod de Unie in te reizen. Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde belangen geen aanleiding gezien om af te zien van het opleggen van een inreisverbod met een duur van 2 jaar. De rechtbank stelt vast dat eiser uitgebreid en zorgvuldig is gehoord over zijn belangen die verband houden met het opleggen van het inreisverbod en de duur hiervan. De rechtbank stelt ook vast dat verweerder in het inreisverbod uitgebreid is ingegaan op al deze door eiser aangedragen persoonlijke omstandigheden en dat verweerder heeft gemotiveerd waarom de oplegging van het inreisverbod niet onevenredig iis. De rechtbank concludeert dat verweerder niet heeft hoeven afzien van de oplegging van een inreisverbod van een duur van 2 jaar en dat dit ook niet onevenredig is.
9. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het terugkeerbesluit en het beroep tegen het inreisverbod ongegrond zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen omdat in deze uitspraak op de hoofdzaak wordt beslist. De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat het instellen van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een beroep tegen het inreisverbod weinig zinnig is. Met het instellen van een dergelijk verzoek wordt immers beoogd om de uitkomst van de procedure in Nederland af te mogen wachten. De rechtsgevolgen van het inreisverbod treden echter pas in nadat eiser de Unie heeft verlaten zodat deze rechtsgevolgen niet door het treffen van een voorlopige voorziening kunnen en hoeven te worden geschorst. Eiser ondergaat bovendien een langdurige gevangenisstraf die gelet op een eerder niet geslaagde strafonderbreking ten uitvoer wordt gelegd voordat het terugkeerbesluit wordt geëffectueerd zodat eiser ook om die reden in de gelegenheid is om de uitkomst van het beroep tegen het inreisverbod in Nederland af te wachten. Ook in de voorzieningenprocedure wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.
11. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank/voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het inreisverbod ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J. Beckers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 10 juli 2025.
Rechtsmiddel
Tegen de ongegrondverklaring van de beroepen tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Tegen de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De twee gemachtigden van eiser duiden de partner van eiser niet eenduidig aan. In het beroep tegen het terugkeerbesluit wordt deze partner “echtgenote” genoemd en in het beroep tegen het inreisverbod “vriendin”. Voor de beoordeling van de beroepen is dit niet relevant, nu duidelijk is dat het dezelfde persoon betreft. Eiser heeft ter zitting op vragen van de rechtbank verklaard dat het huwelijk is gesloten onder de Roma-traditie en niet is geregistreerd bij de autoriteiten.