ECLI:NL:RBDHA:2025:12236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
NL24.28917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op basis van politieke overtuiging en activiteiten voor de Biafra-beweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser behandeld. De eiser, die van Nigeriaanse nationaliteit is, heeft op 23 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd op 26 juni 2024 door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen, met de stelling dat de asielaanvraag ongegrond was. De eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij verschillende beroepsgronden aanvoert. De rechtbank heeft de zaak op 3 juli 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De eiser heeft aangevoerd dat hij tot de Igbo behoort en dat hij in 2020 uit Nigeria is gevlucht vanwege bedreigingen van zijn ex-vrouw en oom, alsook vanwege zijn politieke activiteiten voor de Biafra-beweging. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de asielaanvraag ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de motieven van de eiser niet geloofwaardig achtte, met name de bedreigingen en de politieke activiteiten. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28917

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 2] ,

V-nummer: [eiser 1] , eiser
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. D. Post).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft 23 augustus 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . De minister heeft met het bestreden besluit van 26 juni 2024 deze aanvraag in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond. Tevens is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd waarin staat dat eiser binnen vier weken Nederland moet verlaten.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Op 24 december 2024 heeft de minister een aanvullend besluit genomen. Het beroep is met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege ook gericht tegen het aanvullend besluit.
2.3.
De rechtbank heeft eiser in staat gesteld om op het aanvullend besluit te reageren. Eiser heeft daartoe aanvullende gronden ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij tot de Igbo behoort. Eiser is in 2020 gevlucht vanuit Nigeria omdat hij door zowel zijn ex-vrouw als zijn oom is bedreigd met de dood. Eisers ex-vrouw heeft er met voodoo voor gezorgd dat eiser tegen zijn zin met haar is getrouwd. Toen eiser van haar wilde scheiden is zij daarmee niet akkoord gegaan en heeft zij eiser met de dood bedreigd. Zij heeft ook een poging gedaan om eiser te vergiftigen. Eiser komt uit een koninklijke familie en is door zijn inmiddels overleden vader aangewezen als erfgenaam. Eisers oom was het daar niet mee eens. Hij wilde koning worden en de macht krijgen. Eisers oom heeft driemaal geprobeerd eiser te vermoorden. Tevens is eiser actief geweest voor de Biafra-beweging waardoor eiser problemen heeft ondervonden vanwege de autoriteiten.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende motieven:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Vergiftiging en bedreiging door eisers ex-vrouw en schoonfamilie;
- Drie moordaanslagen op eisers leven in opdracht van zijn oom;
- Persoonlijke problemen vanwege eisers activiteiten voor de Biafra-beweging.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat het eerste motief geloofwaardig is. Eiser heeft niet geloofwaardig gemaakt dat hij problemen heeft gehad vanwege zijn etniciteit. De andere drie motieven acht de minister niet geloofwaardig en deze heeft de minister daarom niet verder getoetst. Over de vergiftiging en bedreiging door eisers ex-vrouw en de rol die zijn schoonfamilie hierin speelde heeft eiser verklaringen afgelegd die warrig, niet gedetailleerd en tegenstrijdig zijn. Bovendien heeft hij herhaaldelijk geen antwoorden gegeven op concrete vragen. Over de drie moordaanslagen op zijn leven heeft eiser eveneens niet geloofwaardig verklaard. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn oom achter die aanslagen zat. Tot slot heeft eiser niet geloofwaardig verklaard over de persoonlijke problemen vanwege zijn activiteiten voor de Biafra-beweging. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag afgewezen dient te worden als ongegrond.
5. Bij brief van 11 september 2024 heeft de minister eiser laten weten dat hij een motiveringsgebrek heeft geconstateerd in het bestreden besluit dat ziet op de beoordeling van de door eiser gestelde politieke activiteiten. De minister ziet daarom aanleiding om eiser aanvullend te horen en het gebrek te herstellen in een aanvullend besluit. Op 29 oktober 2024 is eiser aanvullend gehoord over zijn politieke overtuiging en politieke activiteiten voor de IBOP [2] .
Het aanvullend besluit
6. In het aanvullend besluit van 24 december 2024 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het geloofwaardig is dat eiser een politieke mening heeft. Eisers politieke overtuiging wordt echter marginaal geacht en leidt niet tot de conclusie dat eiser een gevaar loopt op schending van het Vluchtelingenverdrag dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM [3] . De minister acht het niet geloofwaardig dat eiser vanwege zijn politieke mening, zijn lidmaatschap van de IPOB en zijn activiteiten voor de IPOB problemen zal ondervinden bij terugkeer. De door eiser verrichte politieke activiteiten acht de minister niet geloofwaardig. Uit eisers verklaringen is niet gebleken dat eiser lid of sympathisant is met een hoog profiel. Daarom is het niet geloofwaardig dat eiser in de belangstelling staat van de Nigeriaanse autoriteiten. Eisers politieke overtuiging leidt daarom niet tot een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder a dan wel b, van de Vw 2000.

Oordeel van de rechtbank

Bespreking van de beroepsgronden
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd ten aanzien van het referentiekader laat vallen. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking meer.
8. Voorts stelt de rechtbank vast dat blijkens het verhandelde ter zitting niet in geding is dat eisers politieke mening en activiteiten voor de IPOB worden geschaard onder het relevante element ‘persoonlijke problemen vanwege eisers activiteiten voor de Biafra-beweging’.
9. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd ten aanzien van het derde relevante element ‘drie moordaanslagen op eisers leven in opdracht van zijn oom’. Het geloofwaardigheidsoordeel van dit element wordt aldus door eiser niet bestreden.
Summiere en onduidelijke verklaringen over het tweede relevante element ‘vergiftiging en bedreiging door eisers ex-vrouw’.
10. Eiser voert aan dat ten onrechte aan hem is tegengeworpen dat hij summier en onduidelijk heeft verklaard over hoe hij erachter kwam dat zijn ex-vrouw hem vergiftigde en wat er daarna gebeurde. Tijdens de gehoren is eiser hier niet uitvoerig en gedetailleerd over bevraagd. Het is niet juist om eiser tegen te werpen dat hij te beperkt heeft verklaard over het tweede element en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om correcties en aanvullingen in te dienen dan wel de zienswijze te gebruiken om meer details naar voren te brengen over dit tweede element.
10.1.
De rechtbank volgt eisers betoog niet. De vragen die in het nader gehoor ter zake zijn gesteld (zie blz. 14, 21, 22, 23 en 31 van het verslag nader gehoor) waren voldoende en boden voor eiser voldoende gelegenheid om zijn verklaringen nader te concretiseren. Uit het verslag blijkt dat eiser meerdere malen is gevraagd nader uit te leggen wat voor medicatie er in zijn eten werd gedaan door zijn ex-vrouw, hoe hij wist dat er medicatie door zijn ex-vrouw in zijn eten werd gedaan en waarom hij ondanks de vergiftging toch bij haar bleef wonen. De gehoorambtenaar heeft geprobeerd voldoende details boven water te krijgen, eiser is meerdere malen verzocht nader en concreter toe te lichten wat hij precies bedoelt en eiser is verzocht niet teveel af te dwalen van hetgeen hem werd gevraagd. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat de minister onvoldoende heeft getracht eiser uit te vragen dan wel dat eiser niet voldoende gelegenheid heeft gehad zijn asielrelaas te onderbouwen.
Het standpunt van de minister dat eisers gestelde vrees voor de Nigeriaanse autoriteiten door zijn (toegedichte) politieke overtuiging voor IPOB niet aannemelijk is
11. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij vanwege zijn politieke overtuiging en zijn politieke activiteiten voor IPOB bij terugkeer risico loopt op schending van het Vluchtelingenverdrag dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De minister heeft dit ten onrechte niet geloofwaardig geacht. De beschikking is dan ook onzorgvuldig.
11.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser eerst tijdens het aanvullend gehoor een kopie van bewijs van registratie van IPOB, gedateerd 15 augustus 2024 heeft ingebracht waarin wordt verklaard dat eiser zich op 10 mei 2015 in Nigeria heeft aangesloten bij IPOB en ook sinds deze datum actief is. De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geloofwaardig wordt geacht dat eiser een politieke mening heeft, maar dat deze marginaal wordt geacht. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister het standpunt dat niet gevolgd wordt dat eiser lid is (geweest) van IPOB in Nigeria toegelicht in die zin dat het bewijs van registratie slechts een kopie is en alleen ondersteuning biedt voor eisers stelling dat hij een politieke mening heeft. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser - blijkens de gronden van het beroep en het verhandelde ter zitting - geen lid is van IBOP in Nederland. Hij kan geen contributie betalen en het is gelet op de reisafstand niet mogelijk naar bijeenkomsten te gaan.
11.2.
De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat eiser een politieke mening heeft en dat hij het gelet op hetgeen eiser in de gehoren heeft verklaard niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Nigeriaanse autoriteiten op de hoogte zijn dan wel zijn geweest van zijn politieke overtuiging. De minister heeft er terecht op gewezen dat er beperkt waarde toegekend dient te worden aan het bewijs van registratie van IPOB in Nigeria nu het geen authentiek document is. Hetgeen eiser hiertegen in beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De minister heeft er voorts terecht op gewezen dat eventuele problemen bij terugkeer enkel toekomstig zijn nu eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat hij zelf nooit problemen heeft ondervonden vanwege zijn politieke overtuiging. Ook heeft de minister terecht in zijn standpunt betrokken dat eisers broer, tevens IPOB-aanhanger, vrijwillig is teruggekeerd naar Nigeria, drie uur is vastgehouden en daarna is vrijgelaten. Eiser heeft verklaard dat zijn broer zich niet uit over Biafra op social media. Eiser heeft zelf ook geen social media dus in die zin heeft de minister er terecht op gewezen dat er geen aanleiding is om te geloven dat eiser anders zal worden behandeld dan anderen, enkel vanwege zijn politieke mening. De minister heeft er voorts terecht op gewezen dat eisers vrees niet aannemelijk is, omdat eiser zonder problemen in 2017 en 2019 voor langere tijd terug is gegaan naar Nigeria. Toen had eiser al een politieke mening en bovendien heeft hij zelf aangegeven dat de autoriteiten toen al bekend waren met zijn betrokkenheid bij IPOB.
11.3.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn politieke mening in de negatieve belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten staat, dan wel bij terugkeer zal komen te staan. Eisers beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
Het standpunt van de minister dat eisers gestelde vrees voor de Nigeriaanse autoriteiten door zijn politieke activiteiten voor IPOB niet geloofwaardig is
12. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer risico loopt op een onmenselijke behandeling zoals verboden door artikel 3 van het EVRM. De minister acht ten onrechte zijn voor IPOB verrichte activiteiten niet geloofwaardig. Eiser heeft voor IPOB geld ingezameld, mensen
gemobiliseerd voor demonstraties en zelf deelgenomen aan demonstraties. Dat heeft hij gedaan in Nigeria, Maleisië en Oekraïne. In Maleisië heeft hij contributie betaald. De autoriteiten zijn sinds 2021 op de hoogte van zijn betrokkenheid en activiteiten voor IPOB omdat zijn ex-vrouw toen de stukken met betrekking tot zijn betrokkenheid bij IPOB heeft overhandigd aan de autoriteiten.
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser er niet in geslaagd is gedetailleerde en concrete verklaringen af te leggen over de door hem ontplooide activiteiten voor IPOB. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het al dan niet mobiliseren van anderen. Eerst in het aanvullend gehoor heeft eiser naar voren gebracht dat hij mensen mobiliseerde om naar de demonstraties te gaan. Dat eiser bang was om dit tijdens het nader gehoor te vertellen heeft de minister niet hoeven volgen temeer nu eiser niet heeft kunnen uitleggen waar die angst uit bestond. Evenmin heeft de minister eisers stelling hoeven volgen dat eiser tijdens het nader gehoor niet is bevraagd over of hij aan mobiliseren deed. Tijdens het nader gehoor heeft eiser enkel verklaard dat zijn activiteiten bestonden uit het inzamelen van geld voor IPOB. Eiser heeft tijdens het nader gehoor voldoende gelegenheid gehad naar voren te brengen dat hij mensen mobiliseerde. Daarnaast heeft de minister kunnen stellen dat eiser geen bewijzen heeft aangeleverd dat hij aanwezig was bij demonstraties in Nigeria, Maleisië of Oekraïne, dan wel dat hij contributie betaalde of zich in die landen had geregistreerd bij IBOP. Dat eisers ex-vrouw de bewijzen van betaling van contributie en van registratie voor IBOP in Maleisië heeft meegenomen, laat onverlet dat eiser ook ten aanzien van Nigeria en Oekraïne niet heeft onderbouwd dat hij contributie betaalde dan wel dat hij daar geregistreerd was. Ook blijft eiser vaag in zijn verklaringen ten aanzien van de gang van zaken tijdens demonstraties en wat zijn rol was tijdens demonstraties. Voorts heeft de minister het standpunt kunnen innemen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment dat hij door de autoriteiten werd gezocht. Eiser stelt enerzijds dat de autoriteiten niet van zijn IPOB-lidmaatschap wisten totdat zijn ex-vrouw in maart 2021 de autoriteiten hiervan op de hoogte stelde door hen het inschrijvingsbewijs te laten zien van de Maleisische tak van IPOB. Anderzijds geeft eiser aan dat de autoriteiten wisten van zijn IPOB-lidmaatschap, omdat zij eiser vonden op Facebook en zodoende zijn Nigeriaanse bankrekening blokkeerden toen hij in Maleisië verbleef in de periode 2015 tot 2019. Daarnaast is eiser nadat hij aangaf dat de autoriteiten naar hem op zoek waren, voor lange tijd teruggekeerd naar Nigeria, in oktober 2017 en 2019. Eiser heeft toen geen problemen ervaren. Dit rijmt geenszins met zijn verklaringen dat hij door de autoriteiten gezocht wordt voor zijn betrokkenheid bij IPOB.
12.2.
Het bovenstaande in overweging genomen heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eisers politieke activiteiten en uitingen van dien aard zijn dat eiser bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten zal komen te staan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12.3.
De verwijzingen van eiser naar de verscheidene rechtbankuitspraken treffen verder geen doel, omdat het geen vergelijkbare zaken betreffen. In die uitspraken was er sprake van een geloofwaardig lidmaatschap van IPOB in Nederland, actieve betrokkenheid bij IPOB in Nederland en profilering op social media. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Indigenous People of Biafra.
3.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.