ECLI:NL:RBDHA:2025:12169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL25.22600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Indiase eiser met problemen in thuisland

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Indiase eiser, die op 28 februari 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 13 mei 2025 het verzoek afgewezen als kennelijk ongegrond, met een terugkeerbesluit van vier weken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar is niet verschenen op de zitting op 8 juli 2025. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser, die onder andere problemen met zijn familie en de veiligheidssituatie in India aanvoert. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat eiser zijn verklaringen niet voldoende heeft onderbouwd met objectieve documenten. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dat zijn persoonlijke problemen niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22600

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Indiase nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 28 februari 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 8 mei 2025 heeft eiser een voornemen ontvangen van de minister. Op 12 mei 2025 heeft eiser hierover een zienswijze ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 13 mei 2025 eisers aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft op 27 mei 2025 gronden van beroep ingediend.
2.2. Bij digitaal bericht van 7 juli 2025 heeft de minister aan de rechtbank laten weten dat eiser met onbekende bestemming zou zijn vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft hier dezelfde dag op gereageerd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De gemachtigde van de minister is verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser behoort tot de [groep] bevolkingsgroep en stelt afkomstig te zijn uit de [locatie]. Eiser geeft aan vanwege problemen met zijn familie en vanwege de veiligheidssituatie in zijn land van herkomst asiel te hebben aangevraagd.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1) Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst
2) Eisers problemen met familie, samenleving en autoriteiten
De minister heeft 1) geloofwaardig bevonden. Volgens de minister is 2) niet geloofwaardig. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, d en e van de Vw 2000. Uit het geloofwaardige asielmotief en de feiten en omstandigheden blijkt niet dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft dan wel zal hebben bij terugkeer naar India. Ook loopt eiser bij terugkeer geen reëel risico op ernstige schade. Eiser komt niet in aanmerking voor een afgeleide asielvergunning, noch voor een reguliere vergunning op humanitaire gronden. Aan eiser is geen uitstel van vertrek om medische redenen verleend.
Procesbelang5. De minister heeft de rechtbank op 7 juli 2025 in kennis gesteld van eisers vertrek met onbekende bestemming. Bij digitaal bericht van dezelfde datum heeft de gemachtigde van eiser laten weten zij contact met hem onderhoudt en dat zij weet waar hij verblijft. De minister heeft ter zitting aangegeven dat het procesbelang in deze procedure daarmee niet meer ter discussie staat. De rechtbank neemt volgens vaste jurisprudentie procesbelang aan en gaat over tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Gronden van beroep6. Eiser voert allereerst aan dat de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. De rechtbank overweegt dat de minister in het voornemen en in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op hetgeen eerder door of namens eiser is aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten die motivering van de minister ontoereikend is, kan de enkele herhaling van wat hij hiervoor heeft aangevoerd in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
6.1.
Eiser heeft verder gronden aangevoerd die zien op de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn gestelde problemen met de familie, de samenleving en de autoriteiten. Daarnaast heeft eiser uiteengezet waarom hij niet meteen asiel heeft aangevraagd en waarom hij de opvang heeft verlaten. De rechtbank constateert dat een groot gedeelte van de gronden een exacte herhaling zijn van de zienswijze van eiser. De minister heeft hier in het bestreden besluit gemotiveerd op gereageerd. Het is aan eiser om te onderbouwen waarom de reactie van de minister niet volstaat. Deze beroepsgronden slagen alleen daarom al niet. De rechtbank beperkt zich hieronder tot bespreking van de nieuwe gronden die in beroep zijn aangevoerd.
6.2.
Eiser heeft aangevoerd dat hij bij de zienswijze een video heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in elkaar is geslagen. Deze video zou volgens eiser ten onrechte niet zijn meegenomen in de overwegingen van de minister. Ter zitting heeft de minister uiteen gezet dat eiser desgevraagd niet wist in welk jaar (2017, 2018, 2019) de video was gemaakt. De minister heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat de video in ieder geval dateert van ver voor de datum van vertrek uit het land van herkomst. De inhoud van de video is volgens de minister wel als zodanig meegenomen in het bestreden besluit. Bij het incident gaat het daarnaast om betrokkenheid van anderen, waarbij de minister niet ten onrechte heeft overwogen dat dit eisers persoonlijke problemen niet onderbouwt.
6.3.
De minister heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte in grote lijnen niet als geloofwaardig geacht. Daartoe heeft de minister kunnen overwegen dat het bevreemdend is dat eiser de opvang van het COa heeft verlaten terwijl hij stelt asiel nodig te hebben. Dat eiser daarbij stelt dat hij tot rust moest komen, maakt dit niet anders. Ook dat eiser bij terugkeer stelt te vrezen voor moslims is tegenstrijdig aan eisers verklaringen tijdens het gehoor veilig land van herkomst, pagina 7, waar hij verklaart dat hindoes en moslims geen slechte dingen met hem hebben gedaan. Verder heeft eiser gesteld dat hij is geslagen op zijn arm tijdens de huiszoekingen, maar dit heeft de minister tegenstrijdig kunnen achten met eisers verklaringen tijdens het nader gehoor, pagina 17, waarin hij desgevraagd verklaart dat hij nooit is mishandeld en dat er alleen doorzoekingen zijn geweest. De minister is hier in het bestreden besluit reeds op ingegaan en heeft daarbij niet ten onrechte de conclusie getrokken dat eiser zijn persoonlijke problemen niet aannemelijk heeft gemaakt. Voor zover eiser wel moet worden gevolgd in zijn stelling dat hij zeven jaar geleden is mishandeld, heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat dit dateert van ver voor de datum dat eiser zijn land van herkomst heeft verlaten. Dit doet afbreuk aan eisers gestelde persoonlijke problemen.
6.4.
Ten aanzien van eisers verklaring over dat de politie hem in zijn huis bang zou hebben gemaakt zodat eiser zou stoppen met drugs gebruiken, heeft de minister ter zitting opgemerkt dat het politieagenten in burger waren die daarnaast kennissen van eisers moeder waren. De minister is hier op pagina 3 van het bestreden besluit afdoende op ingegaan en heeft niet ten onrechte de conclusie getrokken dat eiser hiermee zijn persoonlijke problemen met de autoriteiten niet aannemelijk heeft gemaakt.
6.5.
De rechtbank overweegt ten slotte dat eiser heeft aangevoerd dat er sprake zou zijn van een motiveringsgebrek omdat de minister geen rekening zou hebben gehouden met eisers psychische klachten. De minister heeft in dat kader niet ten onrechte opgemerkt dat eiser deze stelling geenszins nader heeft onderbouwd. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.