Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Indiase eiser, die op 28 februari 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 13 mei 2025 het verzoek afgewezen als kennelijk ongegrond, met een terugkeerbesluit van vier weken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar is niet verschenen op de zitting op 8 juli 2025. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser, die onder andere problemen met zijn familie en de veiligheidssituatie in India aanvoert. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat eiser zijn verklaringen niet voldoende heeft onderbouwd met objectieve documenten. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dat zijn persoonlijke problemen niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.