ECLI:NL:RBDHA:2025:12149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL25.7143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen over mishandeling door oom

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Gambiaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser diende op 12 maart 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 7 februari 2025 door verweerder als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelde de zaak op 8 april 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. Eiser stelt dat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Gambia, omdat hij door zijn oom is mishandeld en deze hem zou willen doden. Verweerder achtte de verklaringen van eiser over de mishandeling ongeloofwaardig, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren met objectieve documenten en de verklaringen summier en vaag waren. Eiser heeft weliswaar littekens getoond en verklaard dat de mishandeling levensgevaarlijk was, maar verweerder vond dat hij onvoldoende details had gegeven over de omstandigheden van de mishandeling. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de aanvraag als ongegrond heeft afgewezen, omdat de verklaringen van eiser niet samenhangend en aannemelijk zijn. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7143

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 12 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 7 februari 2025 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Deaby als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Hij behoort tot de Mandiko bevolkingsgroep. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij bij terugkeer naar Gambia vreest dat hij wordt gedood door zijn oom. Na het overlijden van de vader van eiser heeft zijn oom voor het gezin gezorgd. Eiser wilde niet voor zijn oom werken en heeft hem aangesproken op het gegeven dat hij wilde trouwen met de moeder van eiser. De oom van eiser heeft hem daarom meermaals mishandeld.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst, en 2) problemen met zijn oom.
3.1.
Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De problemen van eiser met zijn oom vindt verweerder ongeloofwaardig. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die de problemen met zijn oom volledig onderbouwen, waardoor verweerder verder beoordeeld heeft of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Volgens verweerder is dit niet het geval. De verklaringen van eiser vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel, omdat hij summiere en vage informatie heeft gegeven over de wijze van de mishandeling en onvoldoende inzicht heeft gegeven in waarom de derde mishandeling levensgevaarlijk was en in de levensbedreigende intentie van zijn oom. Ook blijkt uit weging van het referentiekader van eiser dat hij voldoende tijd heeft gehad om de gebeurtenissen te verwerken en er meer inzicht in te bieden en verwacht verweerder dat eiser gedetailleerder en uitgebreider kan verklaren over de context van de mishandelingen. Op grond van de geloofwaardige motieven kan eiser volgens verweerder niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt. Ook zijn deze motieven onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [2] Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond en daarbij een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Eiser heeft voldoende verklaard ten aanzien van de mishandeling. Hij heeft verklaard door wie, waarom, waar en hoe hij is mishandeld. Ook heeft hij zijn littekens laten zien en kan verweerder een medisch onderzoek instellen naar het letsel dat hij bij de mishandeling heeft opgelopen. Verder heeft eiser voldoende inzicht gegeven in waarom de derde mishandeling levensgevaarlijk was. Hoe eiser de mishandeling heeft ervaren is een subjectief oordeel en betreft zijn innerlijk gevoel. Bij de derde mishandeling kreeg eiser door de agressie van zijn oom en de woede die hij uitstraalde het gevoel dat zijn oom hem kon en zou vermoorden. Daarnaast heeft eiser de levensbedreigende intentie van zijn oom om hem te vermoorden aannemelijk gemaakt. De oom van eiser wil met zijn moeder trouwen en kan dit doel bereiken door eiser uit de weg te ruimen. Ten slotte heeft eiser verklaard naar zijn eigen vaardigheden. Verweerder heeft bij het beoordelen van de verklaringen van eiser onvoldoende rekening gehouden met subjectieve elementen die een rol spelen in hoe eiser verklaart.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de problemen die eiser stelt te hebben met zijn oom ongeloofwaardig heeft kunnen achten en overweegt hiertoe als volgt.
6.1.
Verweerder heeft mogen vinden dat de verklaringen van eiser over de problemen met zijn oom geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, omdat zijn verklaringen over de wijze van de mishandeling summier en vaag zijn. Eiser heeft verklaard dat zijn oom hem met een stok heeft geslagen en dat zijn hand is gebroken, maar heeft hierbij niet verklaard over hoe de mishandeling precies in zijn werk ging, wat de intensiteit was, wat zijn gevoelens waren op dat moment, in welke omgeving het gebeurde of waar hij precies werd geslagen. Verweerder heeft daarbij kunnen stellen dat een medisch onderzoek geen uitsluitsel zou geven over de omstandigheden waarin de mishandeling heeft plaatsgevonden. Ook heeft eiser geen inzicht gegeven over waarom de derde mishandeling levensgevaarlijk was. Eiser heeft in zijn verklaringen geen concrete redenen of details gegeven die ondersteunen dat de mishandelingen heftiger waren en dat de situatie levensgevaarlijk was. De stelling van eiser dat zijn ervaring een subjectief oordeel is en een innerlijk gevoel betreft maakt dat niet anders. Verder heeft eiser onvoldoende inzicht gegeven in de levensbedreigende intentie van zijn oom. Uit zijn verklaringen blijken geen specifieke details die aantonen dat zijn oom hem wilde vermoorden. Eiser heeft geen details gegeven over waarom de manier waarop zijn oom hem mishandelde levensbedreigend was. De stelling dat de oom van eiser met zijn moeder wil trouwen en dit doel kan bereiken door eiser uit de weg te ruimen is onvoldoende om de levensbedreigende intentie te onderbouwen. Ten aanzien van het referentiekader van eiser heeft verweerder kunnen stellen dat dit voldoende is meegewogen. Uit het tijdsverloop sinds de mishandeling blijkt dat eiser voldoende tijd heeft gehad om de gebeurtenissen te verwerken en er meer inzicht in te bieden. Ook mag verweerder verwachten dat hij gedetailleerder en uitgebreider kan verklaren over de context van de mishandelingen. Verweerder heeft daarbij voldoende rekening gehouden met omstandigheden die een rol kunnen spelen in de verklaringen van eiser.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Drageljević, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.