ECLI:NL:RBDHA:2025:1214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Somalische nationaliteit, had op 12 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Dit besluit is genomen na onderzoek in Eurodac, waaruit bleek dat eiser eerder in Frankrijk om internationale bescherming had verzocht en Duitsland al akkoord was gegaan met een terugnameverzoek.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar is niet verschenen op de zitting. Zijn gemachtigde heeft de zaak vertegenwoordigd. Eiser betoogde dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom zijn asielaanvraag niet inhoudelijk werd behandeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder in beginsel mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat Duitsland de asielaanvraag van eiser naar verwachting zal behandelen in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Eiser had ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een overdracht aan Duitsland onredelijk zouden maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht de asielaanvraag van eiser niet in behandeling had genomen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1995. Hij heeft op 12 augustus 2024 een asielaanvraag gedaan in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 14 december 2018 in Frankrijk om internationale bescherming heeft verzocht. De Franse autoriteiten hebben laten weten dat Duitsland verantwoordelijk is, omdat Duitsland al eerder akkoord is gegaan met het terugnameverzoek van Frankrijk. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid en onder a, van de Dublinverordening [2] de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. Op 11 september 2024 heeft Duitsland, na een second opinion verzoek, het verzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening. Hiermee staat de verantwoordelijkheid van Duitsland vast.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen. Hij voert daartoe allereerst aan de besluitvorming onzorgvuldig is omdat het voornemen niet uitgebreid is gemotiveerd. Verder volgt uit het bestreden besluit dat verweerder ‘in ieder geval’ gebruik maakt van zijn bevoegdheid om eisers asielaanvraag inhoudelijk te behandelen als er concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen. Echter rijmt dat niet met verweerders stelling dat eiser eerst in Duitsland bij de hogere autoriteiten dient te klagen. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland geen reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. [3] Het is overigens niet aan eiser om dat aannemelijk te maken. Verweerder hanteert een onjuist toetsingskader. Tot slot is niet zorgvuldig dat verweerder het door eiser overgelegde Somalische document niet heeft meegenomen in de besluitvorming enkel omdat deze niet vertaald is. Het ligt op de weg van verweerder om het document te vertalen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Ten aanzien van Duitsland mag verweerder in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd door de Afdeling [4] bij uitspraak van 6 mei 2024 [5] . Dat maakt dat ervan wordt uitgegaan dat Duitsland eisers asielaanvraag zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Dat geldt evenzeer in de huidige situatie van eiser, waarin hij op basis van een expliciet claimakkoord aan Duitsland zal worden overgedragen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [6] of artikel 4 van het Handvest. Eiser is hier met de door hem aangedragen bezwaren niet in geslaagd. Voor zover eiser van mening is dat Duitsland zijn verplichtingen jegens hem niet nakomt, ligt het op zijn weg om te klagen bij de competente (hogere) Duitse autoriteiten. Niet gebleken is dat die hem niet zouden willen helpen of dat klagen al bij voorbaat onmogelijk of zinloos is.
6. De beroepsgrond van eiser dat niet te begrijpen is dat de nationale rechter niet mag onderzoeken of er sprake is van schending van het non-refoulement beginsel, omdat zonder deugdelijke afweging het makkelijk kan leiden tot schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest treft geen doel. Eiser kan in de Dublinprocedure geen beroep (meer) op doen op het (indirect) refoulementbeginsel wanneer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 [7] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024 [8] .
7. Hoewel eiser een Somalisch-talig document heeft overgelegd dat niet is betrokken door verweerder in de besluitvorming, is het om te beginnen aan eiser om toe te lichten en aannemelijk te maken waarom dat document relevant is of zou kunnen zijn voor zijn zaak. Eiser heeft dit nagelaten, waardoor ook deze beroepsgrond niet slaagt.
8. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn standpunt dat verweerder het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Verweerder is in het voornemen en het bestreden besluit aan de hand van de beschikbare informatie van eiser voldoende ingegaan op alle omstandigheden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dat daarbij in het voornemen mede gebruik is gemaakt van ‘standaardoverwegingen’ maakt nog niet dat die overwegingen niet van toepassing zijn op eiser.
9. Tot slot heeft eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.ECLI:EU:C:2023:934.