ECLI:NL:RBDHA:2025:12126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL25.26665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met zicht op uitzetting naar Marokko en de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft zonder geldige documenten. De maatregel van bewaring is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 11 juni 2025, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 25 juni 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring ambtshalve getoetst en vastgesteld dat eiser de aan de maatregel ten grondslag liggende feiten niet heeft betwist. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko is, ondanks de argumenten van eiser dat hij geen geldige documenten kan overleggen. De rechtbank oordeelt dat de minister voortvarend heeft gehandeld en dat er geen gronden zijn om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door rechter S.N. Abdoelkadir en is openbaar gemaakt op 9 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26665

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.S.W.Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, en de daarop gegeven toelichtingen, niet heeft betwist. Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858) is de rechtbank gehouden ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. De rechtbank oordeelt dat voldoende van de aangevoerde gronden de ambtshalve toetsing doorstaan om de maatregel te dragen. Hieruit volgt dat sprake is van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Zicht op uitzetting
3. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko in zijn concrete geval. Hij heeft namelijk in 2019 zelf pogingen gedaan om aan geldige documenten te komen bij het Marokkaanse consulaat, maar daar werd hij geweigerd omdat hij geen Marokkaanse documenten kon overleggen. Op 9 april 2025 is een laissez-passer (lp) aangevraagd, waarbij zijn vingerafdrukken zijn overgelegd. Dit zal volgens eiser niet leiden tot het afgeven van een lp, aangezien hij Marokko reeds in 1998 heeft verlaten en digitale opslag van vingerafdrukken toen niet gebruikelijk was.
4. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat er in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. De rechtbank is van oordeel dat ook in het concrete geval van eiser zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De stelling dat het onwaarschijnlijk is dat de vingerafdrukken van eiser zullen leiden tot het verstrekken van een lp, doet daar niet aan af. Een lp aanvraag kan immers ook op andere gronden worden afgegeven. De rechtbank merkt op dat met een lp-traject bij de Marokkaanse autoriteiten in het algemeen de nodige tijd (soms meerdere maanden) gemoeid gaat en de thans verstreken tijd sinds het indienen van de huidige lp-aanvraag (op 9 april 2025) te kort is om te oordelen dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
5. Eiser stelt dat niet is gebleken dat er sinds de datum van de lp-aanvraag rappels zijn verstuurd. Gelet hierop meent eiser dat verweerder niet voortvarend handelt.
6. De rechtbank stelt vast dat sinds de oplegging van de maatregel op 11 juni 2025 en op 16 juni 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Dit, in samenhang met de nog lopende lp-aanvraag, leidt tot het oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van F.S. Ulrich, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.