ECLI:NL:RBDHA:2025:12123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
09/363415-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 27 juli 2024 te Oegstgeest. De verdachte, geboren in 1981, heeft een ernstig ongeval veroorzaakt door onder invloed van alcohol een rood verkeerslicht te negeren en geen voorrang te verlenen aan een taxibus. Dit leidde tot een aanrijding waarbij een passagier in de taxibus, mevrouw [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder twee botbreuken in het schaambeen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen, wat resulteerde in een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De verdachte heeft zijn schuld bekend en er zijn verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder een bekennende verklaring en proces-verbaal van de aanrijding.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/363415-24
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Sao Tomé en Principe),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.F.D.P. de Milliano naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 27 juli 2024 te Oegstgeest, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijnzichtweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt:
verdachte heeft
- al rijdend op de Rijnzichtweg de kruising met de afrit A44 genaderd en/of
- een voor zijn rijrichting bestemd rood uitstralend verkeerslicht genegeerd en/of
- geen voorrang verleend aan een zich op die kruising bevindende taxibus en/of
- zijn voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
- waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen voornoemde taxibus is gebotst/gereden,
waardoor een ander (te weten [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten twee botbreuken in het schaambeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of 27 juli 2024 te Oegstgeest, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijnzichtweg,
- al rijdend op voornoemde weg de kruising met de afrit A44 heeft genaderd,
- een voor zijn rijrichting bestemd rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- geen voorrang heeft verleend aan een zich op die kruising bevindende taxibus en/of
- zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
- waardoor verdachte met de door hem bestuurde personenauto tegen voornoemde taxibus is gebotst/gereden,
- ten gevolge waarvan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
terwijl hij, verdachte, dat voertuig heeft bestuurd na gebruik van alcoholische drank en verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij, op of omstreeks 27 juli 2024 te Oegstgeest, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,28 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024244507, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 41).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
 De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 juni 2025;
 Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf, opgemaakt op 31 juli 2024 (p. 1-5);
 Het geschrift, te weten de letselbeschrijving van [slachtoffer] , d.d. 13 augustus 2024 (p. 40);
 Het geschrift, te weten het rapport ‘Alcohol in het verkeer’ van eurofins, d.d. 6 augustus 2024 (p. 13-15);
 Het proces-verbaal van bevindingen over het letsel van [slachtoffer] (PL1500-2024240198-17), opgemaakt op 16 december 2024 (ongenummerd).
3.2.
Bewijsoverwegingen
Verwijtbare onvoorzichtigheid
De vraag die de rechtbank ten aanzien van het eerste tenlastegelegde feit dient te beantwoorden is, of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvan kan pas worden gesproken als de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Bij deze beoordeling komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt met zich dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de even bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Uit de opgesomde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en heeft gereden terwijl hij onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol was (1,28 milligram/ milliliter bloed). De verdachte heeft de taxibus die zich op de kruising bevond geen voorrang verleend en heeft deze aangereden.
Uit het voorgaande in onderlinge samenhang bezien concludeert de rechtbank dat de verdachte zijn vermogens in het verkeer niet heeft aangewend, zoals dat in het algemeen van een bestuurder van een personenauto mag worden verwacht en daarmee in aanzienlijk mate de op hem rustende zorgplicht om gevaarzettende situaties te voorkomen heeft geschonden. De rechtbank acht dit verkeersgedrag van de verdachte zeer onvoorzichtig.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank heeft gekeken naar de aard van het bij mevrouw [slachtoffer] ontstane letsel, de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel.
Door het handelen van de verdachte heeft mevrouw [slachtoffer] twee botbreuken in haar bekken opgelopen. Zij is meteen op 27 juli 2024 gezien bij de spoedeisende hulp. Daar is aan haar medisch advies gegeven: ze mocht haar heup op geleide van de pijn belasten. Toen mevrouw [slachtoffer] op 16 december 2024, dus bijna vijf maanden na het ongeval, werd opgebeld met vragen over haar medische situatie naar aanleiding van het verkeersongeval, deelde zij de verbalisant mee dat zij was behandeld voor het letsel dat bij het ongeval was ontstaan en dat zij nog steeds af en toe hevige pijn had in haar bekken/schaambeen. Haar verblijf in een revalidatiecentrum (waar zij ten tijde van het ongeval al verbleef na eerdere operaties) was door het ongeval verlengd tot de eerste week van oktober 2024. Toen pas kon zij naar huis en kon ook de morfine die zij tegen de hevige pijnen kreeg, worden gestopt.
Gelet op de aard van het letsel, de hevige pijnen en de langdurige revalidatie, acht de rechtbank bewezen dat de aanrijding zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 27 juli 2024 te Oegstgeest als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijnzichtweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig te handelen als volgt:
verdachte heeft
- al rijdend op de Rijnzichtweg de kruising met de afrit A44 genaderd en
- een voor zijn rijrichting bestemd rood uitstralend verkeerslicht genegeerd en
- geen voorrang verleend aan een zich op die kruising bevindende taxibus en
- zijn voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
- waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen voornoemde taxibus is gebotst,
waardoor een ander (te weten [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten twee botbreuken in het schaambeen werd toegebracht,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij, op 27 juli 2024 te Oegstgeest, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,28 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 18 maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft om een matiging van de door de officier van justitie gevorderde straf verzocht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft op 27 juli 2024 een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Onder invloed van veel te veel alcohol bestuurde hij zijn auto, heeft hij een rood uitstralend verkeerslicht genegeerd en is hij tegen een taxibus gebotst. Mevrouw [slachtoffer] zat als passagier achterin die bus en heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten twee botbreuken in haar bekken.
De verdachte heeft het slachtoffer, de bestuurder van de taxibus en andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht door te handelen zoals hiervoor omschreven en onaanvaardbare risico’s in het verkeer te nemen. De rechtbank benadrukt daarbij dat gezien de ernst van de feiten alle betrokkenen van geluk mogen spreken dat het niet nog erger is afgelopen. De rechtbank rekent hem dit zeer onvoorzichtig rijgedrag zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 februari 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte meer verteld over zijn persoonlijke omstandigheden, namelijk dat hij werk heeft en zijn gezin onderhoudt. Hij woont samen met zijn twee jonge kinderen en zijn vriendin. Verder heeft de verdachte zijn rijbewijs niet nodig voor zijn werk en heeft het verkeersongeval een diepe indruk op hem achtergelaten.
Strafmotivering
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin staat als uitgangspunt voor de straftoemeting bij alcoholgebruik zoals dat van de verdachte, ernstige schuld, en zwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren vermeld.
In dit geval acht de rechtbank die straf echter niet passend, nu de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij er op de terechtzitting meer dan eens en overtuigend blijk van heeft gegeven in te zien dat zijn handelen heel gevaarlijk was en absoluut niet door de beugel kan. De rechtbank zal de verdachte daarom een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, opleggen, naast een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 18 maanden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,28 milligram/ milliliter bloed);
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1, primair en feit 2 tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
180 (honderdtachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) DAGEN;
veroordeelt verdachte ter zake van feit 1, primair voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
18 (achttien) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, voorzitter,
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, rechter,
mr. J.J. Balfoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2025.