6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen, die hij kort na elkaar heeft gepleegd. Op 1 december 2024 heeft hij de bedrijfsauto van zijn ex-partner (hierna: de aangeefster) in brand gestoken. Deze stond tegenover haar woonboot geparkeerd. Door die brandstichting ontstond gevaar voor goederen, namelijk voor die bedrijfsauto. Vervolgens heeft de verdachte in de nacht van 29 december 2024 de privéauto van de aangeefster in brand gestoken. De auto stond vlak naast haar woonboot geparkeerd. Als de aangeefster niet door de buurman was wakker gemaakt en de brandweer niet tijdig had ingegrepen, was door de stand van de wind verdere uitbreiding van de brand naar de woonboot te verwachten geweest. Door de brandstichting ontstond gevaar voor goederen en daarnaast levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aangeefster en haar zoon. Zij lagen op het moment van de brand te slapen in de woonboot.
De verdachte heeft verklaard uit wraak tot zijn daden te zijn gekomen. Hij had naar eigen zeggen altijd veel voor zijn ex-vriendin gedaan, maar voelde zich door haar “gebruikt”. Hij koesterde daarom grote woede en haat jegens haar. Op 1 december 2024 was hij er al een paar dagen mee bezig en dacht: “ik ga je pakken”. Op 29 december 2024 was hij nog steeds woedend en heeft hij de tweede brandstichting gepleegd.
De verdachte heeft planmatig gehandeld en is na beide brandstichtingen weggelopen zonder zich te bekommeren om de mogelijke gevolgen, zoals het eventuele overlijden van zijn ex-vriendin en haar zoon na de tweede brandstichting. De schade is beperkt gebleven tot de voertuigen, maar dit is niet aan de verdachte te danken geweest. De aangeefster heeft ter terechtzitting uiteengezet wat de gevolgen van de brandstichtingen voor haar en haar omgeving zijn geweest. Zo heeft de verdachte er met zijn handelen voor gezorgd dat de aangeefster zich, tot op heden, angstig en bedreigd voelt. Het geluid van een naderende brandweerwagen of een brandgeur brengt bij haar nog steeds gevoelens van paniek teweeg.
De verdachte heeft met zijn wraakzuchtige en niet invoelbare handelen onaanvaardbare risico’s genomen en de aangeefster en haar zoon in (potentieel) levensgevaar gebracht. Ook de buurtbewoners zijn getuige geweest van de brand. Gelukkig is de brand snel gedoofd en is daarom verder gevaar achterwege gebleven. Dat is te danken aan de alerte reactie van de buurman van de aangeefster. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij alleen aan zijn eigen gekrenkte ego heeft gedacht en dat hij uit pure rancune, zonder rekening te houden met de belangen van anderen, tot zijn daden is gekomen. Brandstichting is een ernstig en gevaarlijk delict en is in zijn algemeenheid zeer verontrustend voor de samenleving. Het is dan ook niet vreemd dat de wet hier hoge straffen aan verbindt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 maart 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2023 onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel (de aangeefster in deze zaak).
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 11 april 2025. De GZ-psycholoog concludeert in dit rapport dat bij de verdachte aanwijzingen zijn voor een (geagiteerde) depressieve stoornis dan wel een aanpassingsstoornis (met een gemengde stoornis van emoties en gedrag). Daarnaast voldoet de verdachte volgens de GZ-psycholoog aan de criteria voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Volgens de GZ-psycholoog heeft de verdachte aan aangeefster willen laten voelen wat zij hem heeft aangedaan en zou hij op impulsieve wijze tot zijn daden zijn gekomen. Hij lijkt zich hiertoe in enige mate gerechtigd te hebben gevoeld. De verdachte voelde zich door de aangeefster gekrenkt en uitgedaagd. De GZ-psycholoog stelt dat de emotieregulatieproblematiek van de verdachte een rol heeft gespeeld bij de ten laste gelegde feiten. Verder ziet de GZ-psycholoog een verband tussen de depressieve stoornis dan wel aanpassingsstoornis en de ten laste gelegde feiten. Over de toerekenbaarheid van de verdachte concludeert de GZ-psycholoog dat de verdachte weliswaar was doordrongen van het wederrechtelijke van zijn handelen, maar op basis van de emotieregulatieproblematiek niet de volledige controle had om in overeenstemming daarmee te handelen. De GZ-psycholoog adviseert om die reden om de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen. Tot slot schat de GZ-psycholoog het recidiverisico als gemiddeld in.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 1 mei 2025. Hierin worden de conclusies uit het Pro Justitia rapport onderschreven en adviseert de reclassering meerdere bijzondere voorwaarden indien de verdachte gemotiveerd is hieraan mee te werken en de ernst van de feiten dit toelaat. Als alternatief adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr. Ook adviseert de reclassering een contact- en locatieverbod, eventueel als bijzondere voorwaarde of in het kader van de vrijheidsbeperkende maatregel (38v Sr). Tot slot schat de reclassering met de GZ-psycholoog het recidiverisico als gemiddeld in.
Nu de conclusies en adviezen van de psycholoog gedragen worden door haar bevindingen en gevolgd worden door de reclassering, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. De verdachte wordt dan ook in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken. Daaruit blijkt dat in de regel gevangenisstraffen van aanzienlijke duur worden opgelegd, met name bij brandstichtingen in of bij een woning waarbij levensgevaar te duchten is zoals in de onderhavige zaak. Daarnaast is strafverzwarend dat de verdachte op twee verschillende momenten en puur uit gevoelens van krenking en wraak tot het wilsbesluit is gekomen om brand te stichten. Ook weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat de brandstichtingen gericht waren tegen zijn ex-partner, dat hij eerder onherroepelijk veroordeeld is en in een proeftijd liep vanwege gepleegd geweld tegen haar.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden passend. Omdat de rechtbank de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte zal toerekenen, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden passend en geboden. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf behoort een voorwaardelijk strafdeel niet tot de mogelijkheden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel 38v Sr
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, eveneens aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen voor de duur van 5 jaren, inhoudende een contact- en een locatieverbod. Het contactverbod houdt in dat de verdachte op geen enkele manier contact opneemt met de aangeefster (mevrouw [aangeefster] ). Het locatieverbod houdt in dat de verdachte zich niet bevindt in de omgeving (straal van 500 meter) van het woonadres van de aangeefster: de [straatnaam] ter hoogte van [perceel] , [postcode 1] te [plaats 2] noch in de omgeving (500 meter) van haar werkadres (viskraam [naam viskraam] ): [adres] , [postcode 2] te [plaats 2] . Voor iedere keer dat de verdachte één van de voorwaarden van deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. De rechtbank ziet, mede gelet op de voortdurende voorlopige hechtenis van de verdachte, geen aanleiding te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking 38z
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr is voldaan. De verdachte heeft zich bij feit 2 immers schuldig gemaakt aan opzettelijk brand stichten, waarbij levensgevaar te duchten was. Dit is een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Aan de verdachte wordt voor onder andere dit feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel, gelet op al het voorgaande, verder in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, onder wie in ieder geval de aangeefster, en/of de algemene veiligheid van personen.
De rechtbank zal daarom ook deze maatregel opleggen.