ECLI:NL:RBDHA:2025:12122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
09/000395-25 en 09/315654-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twee brandstichtingen met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel

Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee brandstichtingen. De eerste brandstichting vond plaats op 1 december 2024, waarbij de verdachte opzettelijk brand stichtte in de bedrijfsauto van zijn ex-partner, met gevaar voor de naastgelegen woonboot. De tweede brandstichting vond plaats op 29 december 2024, waarbij de verdachte opnieuw brand stichtte, ditmaal in de privéauto van zijn ex-partner, met levensgevaar voor haar en haar zoon. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, met bijkomende vrijheidsbeperkende maatregelen en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de brandstichtingen. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/000395-25 en 09/315654-22 (tul)
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 9 april 2025 (pro forma) en 25 juni 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Noort en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.F. van Es, naar voren is gebracht.
Als benadeelde partij heeft [aangeefster] zich in het strafproces gevoegd. Zij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en werd bijgestaan door mr. P.L.G. Rens.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 juni 2025 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 december 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare (vloei)stof en/of met (brandbare onderdelen van) een auto (merk Renault Kangoo, kenteken [kenteken 1] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een naastgelegen woonboot, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk Renault Kangoo, kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 29 december 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare (vloei)stof en/of met (brandbare onderdelen van) een auto (merk Mercedes, kenteken [kenteken 2] )
endaarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een naastgelegen woonboot
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [aangeefster] ,te duchten was.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het onderzoek 30Capri (onderzoek nummer: DH3R024107), van de districtsrecherche Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 259).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
 De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 juni 2025;
 Het proces-verbaal aangifte, PL1500-2024388213-2, opgemaakt op 1 december 2024, (p. 47-49);
 Het proces-verbaal aangifte, PL1500-2024418603-4, opgemaakt op 29 december 2024, (p. 63-64);
 Het proces-verbaal van bevindingen, PL1500-2024418603-13, opgemaakt op 3 februari 2025 (p. 191-195);
 Het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Renault [kenteken 1] ), PL1500-2024388213-3, opgemaakt op 1 februari 2025 (p. 214-219).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 1 december 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare vloeistof en met brandbare onderdelen van een auto (merk Renault Kangoo, kenteken [kenteken 1] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2.
hij op 29 december 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare vloeistof en met brandbare onderdelen van een auto (merk Mercedes, kenteken [kenteken 2] ) en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een naastgelegen woonboot en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [aangeefster] , te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden opgelegd voor de duur van 5 jaren, met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel houdt, met een maximum van 6 maanden. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de maatregel een contactverbod met de aangeefster en een locatieverbod ten aanzien van het woon- en werkadres van de aangeefster worden verbonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
De officier van justitie heeft tenslotte gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (artikel 38z Sr) zal opleggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het ondergane voorarrest, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van begeleid wonen, opportuun is. De raadsman komt hiertoe, mede gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de medische situatie (chronische huidziekte) van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen, die hij kort na elkaar heeft gepleegd. Op 1 december 2024 heeft hij de bedrijfsauto van zijn ex-partner (hierna: de aangeefster) in brand gestoken. Deze stond tegenover haar woonboot geparkeerd. Door die brandstichting ontstond gevaar voor goederen, namelijk voor die bedrijfsauto. Vervolgens heeft de verdachte in de nacht van 29 december 2024 de privéauto van de aangeefster in brand gestoken. De auto stond vlak naast haar woonboot geparkeerd. Als de aangeefster niet door de buurman was wakker gemaakt en de brandweer niet tijdig had ingegrepen, was door de stand van de wind verdere uitbreiding van de brand naar de woonboot te verwachten geweest. Door de brandstichting ontstond gevaar voor goederen en daarnaast levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aangeefster en haar zoon. Zij lagen op het moment van de brand te slapen in de woonboot.
De verdachte heeft verklaard uit wraak tot zijn daden te zijn gekomen. Hij had naar eigen zeggen altijd veel voor zijn ex-vriendin gedaan, maar voelde zich door haar “gebruikt”. Hij koesterde daarom grote woede en haat jegens haar. Op 1 december 2024 was hij er al een paar dagen mee bezig en dacht: “ik ga je pakken”. Op 29 december 2024 was hij nog steeds woedend en heeft hij de tweede brandstichting gepleegd.
De verdachte heeft planmatig gehandeld en is na beide brandstichtingen weggelopen zonder zich te bekommeren om de mogelijke gevolgen, zoals het eventuele overlijden van zijn ex-vriendin en haar zoon na de tweede brandstichting. De schade is beperkt gebleven tot de voertuigen, maar dit is niet aan de verdachte te danken geweest. De aangeefster heeft ter terechtzitting uiteengezet wat de gevolgen van de brandstichtingen voor haar en haar omgeving zijn geweest. Zo heeft de verdachte er met zijn handelen voor gezorgd dat de aangeefster zich, tot op heden, angstig en bedreigd voelt. Het geluid van een naderende brandweerwagen of een brandgeur brengt bij haar nog steeds gevoelens van paniek teweeg.
De verdachte heeft met zijn wraakzuchtige en niet invoelbare handelen onaanvaardbare risico’s genomen en de aangeefster en haar zoon in (potentieel) levensgevaar gebracht. Ook de buurtbewoners zijn getuige geweest van de brand. Gelukkig is de brand snel gedoofd en is daarom verder gevaar achterwege gebleven. Dat is te danken aan de alerte reactie van de buurman van de aangeefster. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij alleen aan zijn eigen gekrenkte ego heeft gedacht en dat hij uit pure rancune, zonder rekening te houden met de belangen van anderen, tot zijn daden is gekomen. Brandstichting is een ernstig en gevaarlijk delict en is in zijn algemeenheid zeer verontrustend voor de samenleving. Het is dan ook niet vreemd dat de wet hier hoge straffen aan verbindt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 maart 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2023 onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel (de aangeefster in deze zaak).
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 11 april 2025. De GZ-psycholoog concludeert in dit rapport dat bij de verdachte aanwijzingen zijn voor een (geagiteerde) depressieve stoornis dan wel een aanpassingsstoornis (met een gemengde stoornis van emoties en gedrag). Daarnaast voldoet de verdachte volgens de GZ-psycholoog aan de criteria voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Volgens de GZ-psycholoog heeft de verdachte aan aangeefster willen laten voelen wat zij hem heeft aangedaan en zou hij op impulsieve wijze tot zijn daden zijn gekomen. Hij lijkt zich hiertoe in enige mate gerechtigd te hebben gevoeld. De verdachte voelde zich door de aangeefster gekrenkt en uitgedaagd. De GZ-psycholoog stelt dat de emotieregulatieproblematiek van de verdachte een rol heeft gespeeld bij de ten laste gelegde feiten. Verder ziet de GZ-psycholoog een verband tussen de depressieve stoornis dan wel aanpassingsstoornis en de ten laste gelegde feiten. Over de toerekenbaarheid van de verdachte concludeert de GZ-psycholoog dat de verdachte weliswaar was doordrongen van het wederrechtelijke van zijn handelen, maar op basis van de emotieregulatieproblematiek niet de volledige controle had om in overeenstemming daarmee te handelen. De GZ-psycholoog adviseert om die reden om de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen. Tot slot schat de GZ-psycholoog het recidiverisico als gemiddeld in.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 1 mei 2025. Hierin worden de conclusies uit het Pro Justitia rapport onderschreven en adviseert de reclassering meerdere bijzondere voorwaarden indien de verdachte gemotiveerd is hieraan mee te werken en de ernst van de feiten dit toelaat. Als alternatief adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr. Ook adviseert de reclassering een contact- en locatieverbod, eventueel als bijzondere voorwaarde of in het kader van de vrijheidsbeperkende maatregel (38v Sr). Tot slot schat de reclassering met de GZ-psycholoog het recidiverisico als gemiddeld in.
Nu de conclusies en adviezen van de psycholoog gedragen worden door haar bevindingen en gevolgd worden door de reclassering, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. De verdachte wordt dan ook in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken. Daaruit blijkt dat in de regel gevangenisstraffen van aanzienlijke duur worden opgelegd, met name bij brandstichtingen in of bij een woning waarbij levensgevaar te duchten is zoals in de onderhavige zaak. Daarnaast is strafverzwarend dat de verdachte op twee verschillende momenten en puur uit gevoelens van krenking en wraak tot het wilsbesluit is gekomen om brand te stichten. Ook weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat de brandstichtingen gericht waren tegen zijn ex-partner, dat hij eerder onherroepelijk veroordeeld is en in een proeftijd liep vanwege gepleegd geweld tegen haar.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden passend. Omdat de rechtbank de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte zal toerekenen, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden passend en geboden. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf behoort een voorwaardelijk strafdeel niet tot de mogelijkheden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel 38v Sr
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, eveneens aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen voor de duur van 5 jaren, inhoudende een contact- en een locatieverbod. Het contactverbod houdt in dat de verdachte op geen enkele manier contact opneemt met de aangeefster (mevrouw [aangeefster] ). Het locatieverbod houdt in dat de verdachte zich niet bevindt in de omgeving (straal van 500 meter) van het woonadres van de aangeefster: de [straatnaam] ter hoogte van [perceel] , [postcode 1] te [plaats 2] noch in de omgeving (500 meter) van haar werkadres (viskraam [naam viskraam] ): [adres] , [postcode 2] te [plaats 2] . Voor iedere keer dat de verdachte één van de voorwaarden van deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. De rechtbank ziet, mede gelet op de voortdurende voorlopige hechtenis van de verdachte, geen aanleiding te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking 38z
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr is voldaan. De verdachte heeft zich bij feit 2 immers schuldig gemaakt aan opzettelijk brand stichten, waarbij levensgevaar te duchten was. Dit is een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Aan de verdachte wordt voor onder andere dit feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel, gelet op al het voorgaande, verder in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, onder wie in ieder geval de aangeefster, en/of de algemene veiligheid van personen.
De rechtbank zal daarom ook deze maatregel opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 22.587,69, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 12.587,69 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair dat deze dient te worden gematigd. De vordering is onvoldoende onderbouwd en complex. Daarnaast is er geen medische documentatie voor de motivering van de immateriële schade en moet de verminderde toerekeningsvatbaarheid als matigende factor worden beschouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiele schade door feit 1
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist. Anders dan de raadsman is de rechtbank verder van oordeel dat de bij de vordering gevoegde taxatie van de dagwaarde van de Renault Kangoo voldoende onderbouwing van de schade vormt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag (€ 12.587,69).
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft ook een bedrag van € 10.000,- als immateriële schade gevorderd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten. De verdachte is dan ook in beginsel gehouden tot het vergoeden van deze schade. In dit geval is de rechtbank tevens van oordeel dat een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is. Dergelijke schade is – op de voet van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek – toewijsbaar in geval er sprake is van aantasting in de persoon. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde partij met zich brengen dat er sprake is van aantasting in persoon ‘op andere wijze’. Dat oordeel stoelt op de omstandigheid dat de nadelige gevolgen van de normschending, gelet op de aard en de ernst ervan, zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het is immers zeer wel voorstelbaar dat de aangeefster, zoals zij ook heeft verklaard op de terechtzitting, gevoelens van angst en schrik heeft overgehouden aan de incidenten en dat haar gevoel van veiligheid is aangetast als gevolg van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten. Van belang daarbij is de aard van de overtreden norm: de brandstichtingen waren immers gericht tegen de aangeefster en de tweede brandstichting was zeer nabij haar woonboot waar zij en haar zoon toen sliepen. Dit was van dien aard dat de rechtbank levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bewezen acht.
De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vaststellen op € 3.000,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren
.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 15.587,69, bestaande uit € 12.587,69 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.587,69, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangeefster] .

8.Het inbeslaggenomen voorwerp

De rechtbank heeft kennisgenomen van de beslaglijst die aan het procesdossier is toegevoegd. De officier van justitie heeft desgevraagd hierover ter terechtzitting toegelicht dat op het inbeslaggenomen voorwerp reeds conservatoir beslag is gelegd en dat de rechtbank daarover geen beslissing hoeft te nemen. De rechtbank beschouwt de voeging in het dossier van de beslaglijst dan ook als administratieve vergissing en zal daarover geen beslissing nemen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 4 maart 2025 gevorderd dat de op 23 februari 2023 door de politierechter in de rechtbank Den Haag onder parketnummer 09/315654-22 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 weken, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu het belang om de verdachte te laten behandelen groter is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, hij heeft zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was vastgesteld, schuldig gemaakt aan de in deze zaak bewezenverklaarde strafbare feiten. Van bijzondere redenen om van toewijzing van de vordering af te zien, is de rechtbank niet gebleken.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 38z, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
vrijheidsbeperkende maatregel 38v Sr
legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
5 jaren:
  • zich niet zal ophouden in een straal van 500 meter rond de [straatnaam] ter hoogte van [perceel] , [postcode 1] te [plaats 2] ; en
  • zich niet zal ophouden in een straal van 500 meter rond het [adres] , [postcode 2] te [plaats 2] ; en
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] ;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking 38z Sr
legt aan de verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
de vordering van de benadeelde partij;
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 15.587,69 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangeefster] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.587,69, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [aangeefster] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
112 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 23 februari 2023, gewezen onder parketnummer 09/315654-22, te weten: een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
mr. J.J. Balfoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2025.