ECLI:NL:RBDHA:2025:1210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.50176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en terugkeerbesluit van een Somalische eiser met Keniaanse nationaliteit

In deze zaak heeft eiser op 24 november 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 10 december 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Tevens is er een terugkeerbesluit naar Kenia opgelegd, dat op 17 januari 2025 is aangevuld met de verplichting om naar Senegal terug te keren. De rechtbank heeft de zaak op 28 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar verweerder afwezig was. Eiser, die Somalische nationaliteit claimt, stelt dat hij bedreigd is door Al-Shabaab en heeft bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn nationaliteit. Verweerder betwist de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas en stelt dat hij Keniaanse nationaliteit heeft.

De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende inspanning heeft geleverd om contact te leggen met de Keniaanse autoriteiten, maar dat verweerder hierin tekort is geschoten door geen contact op te nemen. Hierdoor is de besluitvorming onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen wegens gebrek aan connexiteit, maar eiser krijgt wel een proceskostenvergoeding van € 2.721,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.50176 (beroep) en NL24.50177 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser]

[eiser]eiser/verzoeker (hierna: eiser),
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. Eiser heeft op 24 november 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 10 december 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft verweerder een terugkeerbesluit naar Kenia en een inreisverbod van 2 jaar opgelegd.
1.1.
Bij besluit van 17 januari 2025 heeft verweerder het terugkeerbesluit aangevuld, inhoudende dat eiser naar Kenia of Senegal moet terugkeren.
1.2.
De rechtbank heeft beroep en het verzoek om de voorlopige voorziening op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en M. Gure als tolk. Verweerder was, met voorafgaande kennisgeving, afwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1988 (volgens geboorteakte). Eiser stelt dat hij door Al-Shabaab is bedreigd en mishandeld vanwege het werk van zijn broer.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst en 2) Problemen in Somalië.
3.1.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het eerste element niet geloofwaardig is. Daarom laat verweerder de geloofwaardigheid van het tweede element in het midden. Volgens verweerder heeft eiser de Keniaanse nationaliteit en is eiser geboren op [geboortedatum 2] 1993. In Kenia heeft eiser geen problemen ondervonden.
Wat vindt eiser?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert– kort samengevat – in de (aanvullende) beroepsgronden het volgende aan. Eiser stelt dat hij Somalisch is. Ter onderbouwing van zijn Somalische nationaliteit wijst eiser op zijn Somalische geboorteakte en een verklaring van de Somalische rechtbank. Verder heeft eiser identiteitsbewijzen van zijn (gestelde) Somalische broer, moeder en vader overgelegd. Eiser heeft ook om DNA-onderzoek verzocht zodat aangetoond kan worden dat hij biologisch aan hen gerelateerd is.
4.1.
Verder stelt eiser dat hij zijn Keniaanse paspoort frauduleus heeft verkregen en dat hij voldoende inspanning heeft verricht om dat aan te tonen. De gemachtigde van eiser heeft meerdere mailen zowel telefonisch als per e-mail contact gezocht met de ambassade van Kenia. Volgens eiser is het in het kader van de samenwerkingsverplichting nu aan verweerder om in actie te komen. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [1] van 14 maart 2024. [2] Verder stelt eiser dat de Keniaanse autoriteiten nu op de hoogte zijn van zijn frauduleus verkregen paspoort en dat hij daarom niet naar Kenia kan. Ten aanzien van de kennelijke ongegrondheid van de asielaanvraag voert eiser aan dat hij verweerder niet heeft misleid.
4.2.
Ten aanzien van het aanvullende terugkeerbesluit voert eiser aan dat in de removal order Marokko wordt genoemd en niet Senegal. Er is geen removal order op grond waarvan verweerder aan eiser een terugkeerbesluit naar Senegal kan opleggen. Verder is niet voldaan aan het vereiste van de Terugkeerrichtlijn dat er bindende afspraken zijn tussen Senegal en Nederland op grond waarvan eiser kan terugkeren naar Senegal.
4.3.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het beroep evident gegrond is, nu verweerder niet is verschenen en ook geen verweerschrift heeft ingediend om de beroepsgronden van eiser te weerspreken. Verder heeft eiser verzocht om het verzoek om de voorlopige voorziening toe te wijzen en te bepalen dat de bewaring wordt opgeheven. Eiser heeft daarbij ook verzocht om een schadevergoeding voor de periode vanaf het aanmeldgehoor of het nader gehoor of een andere periode die de rechtbank redelijk vindt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat verweerder de beroepsgronden niet heeft weersproken nog niet maakt dat het beroep evident gegrond is. De beroepsgronden richten zich tegen de motivering van verschillende onderdelen die in het bestreden besluit zijn opgenomen, zodat er wel degelijk een standpunt van verweerder bekend is omtrent de door eiser aangevoerde beroepsgronden waarover de rechtbank een oordeel kan geven.
Keniaanse nationaliteit
6. In de uitspraak van 14 maart 2024 [3] heeft de hoogste bestuursrechter uitgelegd wat van een asielzoeker mag worden verwacht om aannemelijk te maken dat een paspoort op frauduleuze wijze is verkregen en wanneer verweerder nader onderzoek moet doen. Het ligt in de eerste plaats op de weg van de asielzoeker om aannemelijk te maken dat een echt bevonden paspoort op frauduleuze wijze is verkregen. Van een asielzoeker mag worden verwacht dat hij of zij alles doet waar hij of zij redelijkerwijs toe in staat is om van de autoriteiten een verklaring te verkrijgen waaruit blijkt of zij het paspoort aanmerken als rechtsgeldig afgegeven en/of de asielzoeker als hun onderdaan beschouwen. Als een asielzoeker onvoldoende moeite heeft gedaan om een dergelijke verklaring te krijgen, mag verweerder ervan uitgaan dat de asielzoeker de nationaliteit heeft die op het paspoort is vermeld. Als een asielzoeker een oprechte inspanning heeft geleverd om een verklaring te krijgen van de autoriteiten over de verkrijging van het paspoort en/of de nationaliteit maar daar niet in is geslaagd, is het aan verweerder om de autoriteiten te benaderen. De reactie die verweerder krijgt van de autoriteiten, bepaalt hoe hij de aanvraag verder moet beoordelen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser op 29 november, 6 december en 26 december 2024 per e-mail contact heeft gezocht met de Keniaanse ambassade. Op 13 januari 2024 heeft de gemachtigde van eiser getelefoneerd met de ambassade van Kenia. Daar heeft hij te horen heeft gekregen dat de ambassade geen hulp biedt aan niet-Kenianen. Op 22 januari 2025 heeft de gemachtigde van eiser per e-mail aan de Keniaanse ambassade om bevestiging van dit standpunt gevraagd.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser een oprechte inspanning heeft geleverd om in contact te komen met de Keniaanse autoriteiten. De rechtbank weegt hierbij mee dat de gemachtigde van eiser meerdere malen contact heeft gezocht met de ambassade van Kenia. Daarbij weegt ook mee dat in een voor Kenia gangbare taal, het Engels, contact is gezocht. Ten derde weegt de rechtbank in eisers voordeel mee dat hij in detentie verblijft waardoor zijn mogelijkheden om contact te zoeken beperkt zijn. Hoewel een deel van eisers inspanningen heeft plaatsgevonden na het bestreden besluit, heeft eisers eerste poging om in contact te komen met de Keniaanse autoriteiten al plaatsgevonden na het aanmeldgehoor. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee alles heeft gedaan waar hij redelijkerwijs toe in staat is geweest om een verklaring van de Keniaanse ambassade te verkrijgen. De rechtbank overweegt daarom dat verweerder bij zijn besluitvorming rekening had kunnen en moeten houden met de contactpogingen van eiser, bijvoorbeeld door een reactie van de Keniaanse autoriteiten af te wachten.
6.3.
Nu eiser een oprechte inspanning heeft geleverd, was het aan verweerder om contact op te nemen met de Keniaanse autoriteiten. Doordat verweerder dit niet heeft gedaan, is de besluitvorming onzorgvuldig geweest en heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig is. Nu het beroep reeds hierom gegrond is en het besluit vernietigd wordt, behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
Verzoek om een voorlopige voorziening
6.4.
Nu op het beroep wordt beslist wordt het verzoek om de voorlopige voorziening afgewezen vanwege een gebrek aan connexiteit. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan het verzoek om opheffing van de bewaring en toekenning van een schadevergoeding. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat eiser op 22 januari 2025 al een volgberoep tegen het voortduren van de bewaringsmaatregel heeft ingediend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond vanwege strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel [4] en het motiveringsbeginsel. [5] De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721,-. [6]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/de voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1071.
4.Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 907,- per punt en een wegingsfactor 1.