Overwegingen
1. Eiser stelt ter zitting van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat de ophouding op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden. Hij is opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw, maar dit moet artikel 50, tweede lid, van de Vw zijn. Eisers identiteit was nog niet bekend. In het proces-verbaal van staandehouding van 13 mei 2025 (de M105) staat namelijk een alias van eiser vermeld.
4. De rechtbank is van oordeel dat de ophouding op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden. De claim is gelegd op basis van gegevens die eiser heeft opgegeven bij de Zwitserse autoriteiten. In de M105 wordt een alias van eiser genoemd. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten overgelegd en heeft deze verder ook niet tot zijn beschikking. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat bij een gebrek in het voortraject een belangenafweging dient plaats te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank valt de belangenafweging in het voordeel van de minister uit. Hierbij is het van belang dat er wel een juiste grondslag voor de ophouding aanwezig was, namelijk artikel 50, tweede lid, van de Vw. Daarnaast heeft eiser geen specifieke belangen naar voren gebracht en weegt het belang van de minister om eiser in bewaring te houden zwaar, gelet op het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrekt. De beroepsgrond slaagt niet. Op zich zou dit gebrek in het voortraject aanleiding geven voor een proceskostenveroordeling, maar daar ziet de rechtbank van af, gelet op hetgeen hierna over de maatregel van bewaring wordt overwogen.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van eisers identiteit of nationaliteit en het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daartoe besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn en, met uitzondering van de zware grond 3i, die in dit geval niet van toepassing is, de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Lichter middel/detentieongeschiktheid
7. Eiser voert aan dat in de maatregel van bewaring is overwogen dat gelet op de in het detentiecentrum beschikbare medische zorg de bewaring voor hem niet onevenredig bezwarend is. Eiser plaatst hier de nodige twijfels bij, aangezien in de maatregel van bewaring ook is overwogen dat bij hem sprake is van zelfmutilatie en dat hij stelt psychische klachten te hebben en in Zwitserland in behandeling was bij een psychiater. Eiser bepleit daarom dat de minister zich in een dergelijk geval had moeten laten adviseren door een GGZ-deskundige voordat eiser in bewaring werd gesteld. Voor eiser is de bewaring medisch gezien evident ongunstig.
8. De rechtbank vat het betoog van eiser op als een verzoek om toepassing van een lichter middel op grond van zijn psychische problematiek. Gelet op hetgeen in de maatregel van bewaring over de psychische klachten van eiser is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. Daaruit blijkt dat de minister rekening heeft gehouden met de medische omstandigheden van eiser. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de medische zorg die in het detentiecentrum voor eiser voorhanden is, de minister in de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom niet van het opleggen van de maatregel van bewaring is afgezien. Voor zover eiser meent dat hij detentieongeschikt is, kan hij daarvoor een aanvraag indienen bij het detentiecentrum. De beroepsgrond slaagt niet.
Omzetting maatregel van bewaring
9. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring van 13 mei 2025 te laat is omgezet. Eiser verbleef in bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Eiser heeft tijdens het vertrekgesprek van 19 mei 2025 verklaard dat hij wellicht zijn asielaanvraag wil intrekken, maar dit eerst wil bespreken met zijn gemachtigde. Op 20 mei 2025 heeft eiser zijn asielaanvraag ingetrokken. De minister heeft vervolgens de maatregel van bewaring te laat omgezet, namelijk pas op 23 mei 2025. Volgens eiser had de minister al op 20 mei 2025 de maatregel van bewaring kunnen omzetten, aangezien de minister al op 19 mei 2025 wist dat eiser voornemens was zijn asielaanvraag in te trekken. Uit het dossier blijkt niet waarom de minister de grondslag van de maatregel van bewaring niet al de volgende dag heeft kunnen wijzigen. De maatregel van bewaring van 13 mei 2025 is volgens eiser daarom vanaf 21 mei 2025 onrechtmatig.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft weliswaar op 19 mei 2025 tegenover de regievoerder aangegeven dat hij overwoog om zijn asielaanvraag in te trekken, maar ook dat hij daarover eerst met zijn gemachtigde wilde overleggen. De dag daarop, op 20 mei 2025 heeft eiser zijn asielaanvraag inderdaad ingetrokken. Om die reden heeft de minister op 23 mei de maatregel van bewaring van 13 mei 2025 opgeheven en aansluitend eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling heeft de minister twee dagen om de grondslag van de maatregel van bewaring te wijzigen.1 De minister had eiser dus uiterlijk op 22 mei 2025 op een andere wettelijke bepaling in bewaring moeten stellen. Dat is niet gebeurd, zodat de aan eiser op 13 mei 2025 opgelegde maatregel van bewaring met ingang van 23 mei 2025 niet langer op de juiste wettelijke grondslag heeft berust en dus 1 dag onrechtmatig heeft voortgeduurd. De minister heeft ter zitting nog toegelicht welke handelingen hij na de intrekking van de asielaanvraag van eiser op 20 mei 2025 in de daarop volgende dagen heeft verricht. Daarbij heeft de minister er onder meer op gewezen dat niet alle regievoerders in het detentiecentrum bevoegd zijn om een maatregel van bewaring op te leggen en als gevolg daarvan de omzetting van de maatregel van bewaring van eiser pas op 23 mei 2025 kon worden ingeroosterd. Gelet hierop volgt de rechtbank niet het betoog van eiser dat de maatregel reeds op 20 mei 2025 had moeten worden omgezet. De beroepsgrond slaagt niettemin.
11. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was met ingang van 23 mei 2025 onrechtmatig. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, kent de rechtbank eiser een schadevergoeding toe voor 1 dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 100,-.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.