ECLI:NL:RBDHA:2025:12092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.23101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Marokkaanse man, had beroep ingesteld tegen het besluit van 16 mei 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 had opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 2 juni 2025, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.M. Seth Paul, en een tolk, Z. Hamidi, aanwezig was. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, R. Hopman.

De rechtbank overwoog dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden 3a en 3g, evenals de lichte gronden 4c en 4d, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De eiser had aangevoerd dat hij bij zijn familie kon verblijven en dat zij hem financieel konden ondersteunen, maar de rechtbank oordeelde dat deze stellingen niet voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank oordeelde verder dat de minister voortvarend handelde in de uitzetting van de eiser, aangezien er al stappen waren ondernomen voor de aanvraag van een laissez-passer. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 5 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23101
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; 3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3f, 3g en 3i en de lichte gronden 4c en 4d.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De feitelijke juistheid van de grond 3a blijkt voldoende uit de motivering van de maatregel van bewaring. Eiser was niet in het bezit van een geldig reisdocument toen hij Nederland inreisde en is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Hieraan doet niet af dat eiser beoogd heeft om in Nederland asiel aan te vragen. Ook de grond 3g is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft bij zijn inreis in Nederland op 27 februari 2025 een valse identiteitskaart getoond aan de Koninklijke Marechaussee. Dat eiser bij zijn gestelde vriendin of familie in Nederland kan verblijven, betekent niet dat hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft. Dat hij van zijn familie geld krijgt om in zijn levensonderhoud te voorzien, betekent dat hij zelf onvoldoende middelen van bestaan heeft. Hieruit volgt dat ook de lichte gronden 4c en 4d terecht in de maatregel van bewaring zijn opgenomen.
5. De zware gronden 3a en 3g en de lichte gronden 4c en 4d zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hieruit blijkt ook dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser kan bij zijn vriendin of familie in Nederland verblijven. Ook kan zijn familie hem financieel onderhouden.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om een lichter middel op te leggen. Gelet op de feitelijke gronden en de motivering van de gronden bestaat er een duidelijk risico dat eiser zich onttrekt aan het toezicht. Eiser heeft enkel gesteld dat zijn familie hem financieel kan onderhouden, maar heeft dit niet onderbouwd met stukken. Ook staat niet vast dat hij bij zijn gestelde vriendin of familie kan verblijven. De minister heeft voor het opleggen van de maatregel van bewaring nog geprobeerd in contact te komen met zijn gestelde vriendin, maar dit is niet gelukt. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarendheid

8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de zesde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 21 mei 2025, een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Daarnaast heeft de minister al vóór de maatregel van bewaring van 16 mei 2025 in april 2025 een traject voor de aanvraag van een laissez-passer (lp) voor eiser opgestart, waarop om de drie weken bij de Marokkaanse autoriteiten is gerappelleerd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 juni 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.