ECLI:NL:RBDHA:2025:12073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.24409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Poolse nationaliteit, werd op 10 mei 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. De minister heeft deze maatregel op 21 mei 2025 opgeheven, maar eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, en dat er geen aanleiding was om een hogere schadevergoeding toe te kennen dan de gebruikelijke vergoeding per dag voor onrechtmatig verblijf in detentie. Eiser had niet onderbouwd dat hij meer had geleden dan gebruikelijk onder de bewaringsmaatregel. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.200,- voor 12 dagen onrechtmatige detentie en veroordeelde de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 juni 2025 en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24409
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. M. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 21 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988.
Toetsingskader
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Inleiding

3. Eiser is op 10 mei 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Deze maatregel is op 21 mei 2025 opgeheven vanwege vormfouten. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat deze grondslag op grond van de Terugkeerrichtlijn niet aan een Unieburger kan worden opgelegd. De minister heeft de gemachtigde van eiser op 5 juni 2025 bericht bereid te zijn de schade van eiser te vergoeden tot een bedrag van € 1.200,- en de proceskosten van de gemachtigde van € 907,-.

Standpunt van eiser

4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat hij het beroep, ondanks de opheffing van de maatregel, niet intrekt omdat hij het niet eens is met de hoogte van de aangeboden schadevergoeding. Die moet volgens hem verdubbeld worden, omdat de minister reeds bij aanvang van de oplegging van onderhavige maatregel had kunnen weten dat eiser niet op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw in bewaring kon worden gesteld.
5. Niet in geschil is dat de aan eiser opgelegde bewaringsmaatregel vanaf het begin onrechtmatig was. Het beroep is daarom gegrond.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om een hogere schadevergoeding toe te kennen dan de gebruikelijke vergoeding per dag voor onrechtmatig verblijf in detentie. Een schadevergoeding is bedoeld als vergoeding van de schade die een persoon heeft geleden omdat hij ten onrechte gedetineerd is geweest. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij, meer dan gebruikelijk is, onder de onderhavige bewaringsmaatregel heeft geleden. Evenmin is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere schadevergoeding. Niet in geschil is dat de maatregel van bewaring ten onrechte is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Dat de minister dit eerder had kunnen en/of moeten weten, is onvoldoende om een dergelijke bijzondere omstandigheid aan te nemen. In dit kader acht de rechtbank ook van belang dat geen sprake is van de situatie dat er geen andere wettelijke grondslag was op grond waarvan eiser in vreemdelingenbewaring had kunnen worden gesteld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
8. De rechtbank acht termen aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.200,-.
9. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 juni 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.