ECLI:NL:RBDHA:2025:12072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.24410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 29 mei 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 6 juni 2025 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest beperken tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De rechtbank heeft op 10 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de maatregel en verwees naar een proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank heeft echter geen onrechtmatigheid in het voortraject kunnen vaststellen en oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren. De rechtbank concludeerde dat de minister voortvarend handelde in de uitzetting van eiser en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24410
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 6 juni 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Voortraject

3. Eiser stelt dat hij vraagtekens heeft bij de rechtmatigheid van het voortraject. Hij refereert zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank. Hij wijst daarbij op het proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2025, waaruit blijkt dat bij de staandehouding sprake was van een burgerarrest.
4. De rechtbank ziet in het dossier geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een onrechtmatigheid in het voortraject. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist de zware grond 3d.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a en 3b niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de stukken blijkt dat op 2 juni 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden met eiser. Verder heeft Bureau Dublin op 3 juni 2025 de claim verstuurd naar de Franse autoriteiten. Het feit dat eiser op 9 mei 2025 ook al in het kader van Dublin is overgedragen aan Frankrijk (waarna hij op 14 mei 2025 weer in Nederland is aangetroffen) betekent niet dat de minister nu onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 juni 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.