In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 29 mei 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 6 juni 2025 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest beperken tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring.
De rechtbank heeft op 10 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de maatregel en verwees naar een proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank heeft echter geen onrechtmatigheid in het voortraject kunnen vaststellen en oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren. De rechtbank concludeerde dat de minister voortvarend handelde in de uitzetting van eiser en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 juni 2025.