ECLI:NL:RBDHA:2025:12049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.23588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 13 mei 2025 een terugkeerbesluit genomen, waarop de maatregel van bewaring was gebaseerd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 2 juni 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H. Loth, en werd de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde S. Faddach. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit van 16 juli 2021 in rechte vaststaat en dat de vraag of dit besluit voldoende is gemotiveerd niet meer ter beoordeling ligt. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser, dat het terugkeerbesluit niet ten grondslag kan liggen aan de maatregel van bewaring, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23588
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. H. Loth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Ankomah. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988.
Het terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit van 16 juli 2021 niet ten grondslag kan worden gelegd aan de maatregel van bewaring, omdat dat besluit onvoldoende is gemotiveerd. Eiser verwijst in dit verband op het arrest Ararat van 17 oktober 2024.1
3. Omdat het terugkeerbesluit van 16 juli 2021 in rechte vaststaat, ligt in deze procedure niet ter toetsing voor of aan dat besluit een gebrek kleeft waardoor het onrechtmatig is. De vraag of dit besluit voldoende is gemotiveerd, kan in deze procedure dan ook niet meer worden beoordeeld. In deze procedure ligt ambtshalve wel de vraag voor of de minister dat besluit terecht heeft aangemerkt als terugkeerbesluit dat hij aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2024:892.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daar komt bij dat de aan eiser geboden vertrektermijn al lang is verstreken en eiser tot op heden geen actie heeft ondernomen om Nederland te verlaten. Eiser heeft meermaals in vertrekgesprekken en in het gehoor voorafgaand aan de bewaring verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Nigeria. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 juni 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.