ECLI:NL:RBDHA:2025:12032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.20176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Libische eiser met betrekking tot eerdere blootstelling aan onmenselijke behandeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 juli 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, afkomstig uit Libië, beoordeeld. Eiser heeft op 5 januari 2023 een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 25 april 2025 als ongegrond is afgewezen. Eiser is van mening dat deze afwijzing onterecht is, omdat hij eerder is blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat de minister de omkering van de bewijslast, zoals vastgelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, heeft miskend. De rechtbank stelt vast dat eiser, als lid van de Qadhafa stam, onder een risicoprofiel valt en dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser bij terugkeer naar Libië geen reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en geeft de minister de opdracht om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20176

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes-de Jonge).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag op deze manier niet in stand kan blijven. Niet in geschil is dat eiser eerder is blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] . De minister kan in dit geval niet volstaan met een afwijzing op de grond dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een situatie verkeert waardoor hij recht heeft op een verblijfsvergunning. Het in dit geval aan de minister om te beoordelen of er goede redenen zijn om aan te nemen dat de ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 5 januari 2023 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 25 april 2025 de aanvraag afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is afkomstig uit Libië en onderdeel van de Qadhafa stam. Hij is in 2017 en in 2019 gevangengenomen door de militie Ghenewaat. In 2017 is eiser nadat zijn moeder een flink bedrag aan losgeld had betaald vrijgelaten. In 2019 heeft eiser weten te ontsnappen omdat er bombardementen plaatsvonden. Na de ontsnapping is eiser naar Tunesië gevlucht. Hij wilde via Tunesië naar Europa/Nederland reizen, maar had hier papieren voor nodig. Uiteindelijk is eiser in 2022 teruggekeerd naar Libië om enkel benodigde bescheiden op te halen. Daarna is eiser nogmaals naar Tunesië gegaan om zijn visum op te halen waarna hij weer terugkeerde naar Libië om vanuit daar naar Europa door te reizen. Hij kan niet terug omdat zijn naam nog steeds bekend is bij de milities. Ze hebben hem al twee keer gevonden, een derde keer gaat hij waarschijnlijk niet overleven.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst en
  • problemen met milities in Tripoli die hebben geleid tot twee ontvoeringen, in 2017 en 2019.
De minister heeft beide asielmotieven geloofwaardig geacht, maar onvoldoende zwaarwegend. Het enkele feit dat eiser uit Libië komt is onvoldoende. Hij maakt deel uit van de Qadhafa stam. Deze stam wordt door de milities gezien als Gaddafi-loyalisten, waardoor eiser valt onder het risicoprofiel voor Gaddafi-loyalisten. Nu de laatste problemen van eiser uit 2019 stammen en hij in de tussentijd tussen Libië en Tunesië heeft kunnen reizen en niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich nog problemen hebben voorgedaan of zullen voordoen is dit onvoldoende om de getelde vrees aannemelijk te maken.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser stelt dat, nu zijn verklaringen geloofwaardig zijn geacht, duidelijk is dat hij in het verleden is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingewet 2000 (Vw), of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd. Dit houdt in dat op grond van artikel 31, vijfde lid van de Vw er een duidelijke aanwijzing voor vrees is voor eiser. Het is aan de minister om goede redenen te geven waarom dit niet het geval is, de bewijslast is omgekeerd. Dit heeft de minister miskend en daarom is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast is geloofwaardig geacht dat eiser, als behorende bij de Qadhafa bevolkingsgroep, valt onder een risicoprofiel. Volgens eiser is het dan onbegrijpelijk dat de minister stelt, dat hij enkel door tijdsverloop geen gevaar meer loopt. Ook is eiser nadat hij was gevlucht naar Tunesië teruggekeerd naar Libië, maar dit was noodzakelijk om documenten op orde te krijgen en hij heeft in Libië moeten schuilen bij zijn oom, hij heeft niet ‘gewoon en zorgeloos’ geleefd. Eiser verwijst tevens naar ‘Eerdere confrontatie met wandaden’ in de Vreemdelingencirculaire (Vc). Tot slot beroept eiser zich op artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. [2]
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De minister acht geloofwaardig dat eiser tweemaal is ontvoerd en mishandeld door milities in Tripoli. Naar het oordeel van de rechtbank is dit aan te merken als eerdere blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Volgens artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn vormt dit een duidelijke aanwijzing dat het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. [3] Ter zitting is door de minister onderkend dat is aangenomen dat eiser eerder is blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6.2.
Voorgaande betekent dat de bewijslast is omgekeerd. Het is dus aan de minister om aannemelijk te maken dat de ernstige schade, vanwege zijn afkomt, zich niet opnieuw zal voordoen. De minister heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor de milities. De minister heeft hiermee de omkering van de bewijslast miskend. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd.
6.3.
De minister moet gelet op het voorgaande, met name gezien de omkering van de bewijslast, een nieuw besluit nemen en daarin motiveren waarom eiser bij terugkeer naar Libië, persoonlijk, vanwege zijn afkomst, niet meer een reëel risico loopt op ernstige schade. Het beroep is reeds hierom gegrond. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

7. Het bestreden besluit is niet voldoende gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister binnen acht weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier en openbaargemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.richtlijn 2011/95/EU.
3.Artikel 31, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.