ECLI:NL:RBDHA:2025:1203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL25.986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland indiende. De minister van Asiel en Migratie had echter besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat hij in Zwitserland negatief benaderd is door de autoriteiten, wat heeft geleid tot ernstige stress en gezondheidsproblemen. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om aan te tonen dat er in Zwitserland systeemfouten zijn die een onmenselijke behandeling zouden kunnen veroorzaken. Eiser is hierin niet geslaagd, aangezien hij geen objectieve gegevens heeft overgelegd die zijn claims ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij wordt aangenomen dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. De rechtbank wijst erop dat eiser in Zwitserland de mogelijkheid heeft om een nieuw asielverzoek in te dienen en dat hij daarover kan klagen bij de autoriteiten indien nodig. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.986

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 8 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1995 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens en voert hiertoe het volgende aan.
Eiser werd in Zwitserland negatief benaderd door de autoriteiten als gevolg van een groep overlast gevende Algerijnen. Dat heeft veel stress tot gevolg gehad, wat leidde tot astma en paniekaanvallen. Het idee om terug te moeten keren naar Zwitserland levert hem een hoge mate van stress op. Eiser voelt zich in Nederland rustig, en wil dan ook dat zijn asielverzoek in Nederland behandeld wordt. Bij overdracht aan Zwitserland loopt hij daarnaast het risico te worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Zwitserland, dat net als Nederland partij is bij het EVRM [4] en het Handvest [5] , zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. [6] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [7]
5. Eiser is hier niet in geslaagd. Hij heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat in Zwitserland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. Eiser heeft met zijn verklaringen over wat hij zelf in Zwitserland heeft meegemaakt niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De negatieve ervaringen die eiser stelt zelf te hebben gehad, hebben plaatsgevonden toen hij illegaal Zwitserland was ingereisd. Eiser zal echter terugkeren als Dublinclaimant. Mocht eiser toch problemen ervaren in Zwitserland ten gevolge van een negatieve benadering, kan hij daarover klagen bij de Zwitserse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen is het niet aan deze rechtbank om in het kader van een Dublinoverdracht het risico op refoulement in Zwitserland verder te onderzoeken. [8] Met het claimakkoord garanderen de Zwitserse autoriteiten dat eiser de mogelijkheid krijgt om daar een nieuw asielverzoek in te dienen. Er zal een individuele beoordeling plaatsvinden, met inbegrip van het eventuele risico wat eiser loopt bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Als eiser voor refoulement vreest, dient hij deze vrees in Zwitserland aan te kaarten. [9]
7. Gezien het geldende interstatelijk vertrouwensbeginsel dient er ook van te worden uitgegaan dat de medische voorzieningen in Zwitserland vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Eiser heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat dit in zijn geval anders is. Voor zover hij daarbij een beroep heeft willen doen op het arrest CK [10] komt daarbij dat hij geen objectieve gegevens heeft overgelegd die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Bij voorkomende problemen met betrekking tot eventueel nodige toegang tot medische behandelingen ligt het op de weg van eiser om daarover in Zwitserland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties.
8. Verweerder heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser onverplicht aan zich te trekken.
9. Het beroep is kennelijk ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel,, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en geanonimiseerd gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening nr. (EU) 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Het handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592, ten aanzien van Zwitserland bevestigd. Er zijn geen latere uitspraken gedaan waarin anders is geoordeeld.
7.Zoals is beschreven in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
9.Dit volgt uit rechtsoverweging 6.4 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
10.Zoals volgt uit het arrest C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.