ECLI:NL:RBDHA:2025:12028
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat er onvoldoende vragen zijn gesteld tijdens het aanmeldgehoor.
De rechtbank overweegt dat het aanmeldgehoor bedoeld is om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen en dat verweerder op basis van de Eurodac-registratie mag uitgaan van de juistheid van de informatie. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen gegeven dat de situatie in Duitsland zodanig is dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.