ECLI:NL:RBDHA:2025:12028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.22808 en NL25.22809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat er onvoldoende vragen zijn gesteld tijdens het aanmeldgehoor.

De rechtbank overweegt dat het aanmeldgehoor bedoeld is om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen en dat verweerder op basis van de Eurodac-registratie mag uitgaan van de juistheid van de informatie. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen gegeven dat de situatie in Duitsland zodanig is dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.22808 en NL25.22809
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit van 19 mei 2025. Hij meent dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, gezien het gehoor zeer summier is en hier amper vragen aan eiser worden gesteld. Op grond van artikel 5 van de Dublinverordening diende verweerder vragen te stellen die relevant zijn voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Verweerder heeft daarnaast geen vragen gesteld die verband houden met de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening. Het is onzorgvuldig dat verweerder enkel onderzoek heeft gedaan in Euvis en Eurodac, maar heeft verzuimd te onderzoeken of een andere grond van toepassing is. Daarnaast staat er in het claimverzoek informatie die niet terug te vinden is, omdat er geen stuk in het dossier zit waar eiser dit verklaart. Het is onduidelijk hoe verweerder aan deze informatie komt en onzorgvuldig om Duitsland informatie te geven die onjuist is. Verweerder had bovendien nader onderzoek moeten doen naar de recente berichten in de media over de weigering van asielzoekers aan de Duitse grens alvorens tot een beslissing te komen, nu dit een ernstige schending van verdragsverplichtingen is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Onzorgvuldige voorbereiding van het besluit
5. De rechtbank merkt met betrekking tot eisers stelling over het summiere gehoor op dat het aanmeldgehoor is bedoeld om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen. Uit Eurodac is gebleken dat eiser een verzoek om internationale bescherming in Duitsland heeft ingediend. In het aanmeldgehoor is eiser daarvan op de hoogte gesteld. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder uitgaan van de juistheid van een recente registratie in het Eurodac-systeem en ligt het op de weg van de vreemdeling om deze juistheid te weerleggen. [2] Gezien eiser de Eurodac-registratie in Duitsland niet heeft betwist, kon niet van verweerder verwacht worden daar nog vragen over te stellen.
5.1
Vervolgens is eiser ook geïnformeerd in het aanmeldgehoor dat van belang is om alle omstandigheden die relevant kunnen zijn bij het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat zo snel mogelijk kenbaar te maken. Tijdens het aanmeldgehoor is eiser gevraagd naar bezwaren tegen overdracht aan Duitsland en is hem gevraagd of hij al zijn bezwaren kenbaar heeft kunnen maken. [3] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee gehandeld in lijn met C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en artikel 3.109c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser had de mogelijkheid om door middel van correcties en aanvullingen de bezwaren aan te vullen, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. De bezwaren die door eiser tijdens het aanmeldgehoor zijn genoemd, zijn door verweerder inhoudelijk beoordeeld. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder in het Dublingehoor vragen had moeten stellen die verband houden met de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening.
5.2
Ten aanzien van eisers stelling dat in het claimverzoek informatie vermeld staat die verder niet terug te vinden is in het dossier, stelt de rechtbank vast dat verweerder er in het verweerschrift op heeft gewezen dat in het verslag van het aanmeldgehoor staat hoe informatie over het terugnameverzoek in het claimverzoek is opgenomen onder het kopje ‘Andere nuttige informatie’. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat artikel 3.109c, vierde lid, van het Vb en artikel 5, zesde lid, van de Dublinverordening zich er niet tegen verzetten dat het persoonlijk onderhoud deels een samenvatting en deels een volledig verslag met vragen en antwoorden is. Eiser en zijn gemachtigde hebben conform laatstgenoemd artikel ook tijdig toegang tot zowel dit verslag als deze samenvatting gekregen. Gelet hierop ziet de rechtbank onvoldoende grond om te oordelen dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest [5] . Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De hoogste bestuursrechter [6] heeft in haar uitspraak van 8 november 2023 [7] geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De rechtbank overweegt in dat kader dat Duitsland, net als Nederland, onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. De situatie in Duitsland zoals die in het AIDA-rapport over 2023 naar voren komt, schetst geen ander beeld van de situatie in Duitsland dan in eerdere rapporten is weergegeven en die reeds zijn meegenomen in de beoordeling door de hoogste bestuursrechter. [8]
6.2
Ten aanzien van de stelling dat er nader onderzoek gedaan had moeten worden door verweerder, wordt overwogen dat er nog altijd sprake moet zijn van concrete aanwijzingen, dan wel indicaties, dat de situatie in de ontvangende lidstaat voor een dergelijk onderzoek aanleiding geeft. Het is in beginsel aan eiser om dat door middel van stukken en documenten aannemelijk te maken. De enkele, niet onderbouwde stelling dat Duitsland asielzoekers aan de grens weigert, leidt niet tot het oordeel dat verweerder aanvullend onderzoek had moeten doen naar de feiten en omstandigheden alvorens een beslissing te nemen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van K.A. Klarenbeek, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Verslag aanmeldgehoor Dublin van 29 maart 2025, p. 3.
4.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
8.ECLI:RVS:2024:3661.
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.