3.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in bijlage I de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 op dagvaarding I
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat het enkel aantreffen van de DNA-mengprofielen onvoldoende zou zijn om tot wettig en overtuigend bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij de inbraken te komen.
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat er op 25 augustus 2025 is ingebroken in de woning aan de [adres 1] in [plaats 2] (hierna: [adres 1] ) en op 11 september 2024 in de woning aan de [adres 2] in [plaats 3] (hierna: [adres 2] ), zoals onder 1 en 2 ten laste is gelegd.
In beide zaken is sprake van een aangifte, terwijl verder biologische sporen zijn aangetroffen op een steen op de grond in de hal ( [adres 1] ) en op een pannenlap op de vloer ter hoogte van het inklimraam waar een gat in zat ( [adres 2] ). Gevraagd naar de pannenlap heeft aangever [benadeelde 3] verklaard dat de pannenlap sinds de jaren ’90 in het bezit van de bewoner (zijn vader) is en nooit de woning heeft verlaten.
Eurofins heeft over deze sporen geconcludeerd dat de resultaten van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 (de bemonstering bevat DNA van [verdachte] en één onbekende persoon ( [adres 1] ) dan wel twee onbekende personen ( [adres 2] )) juist is dan wanneer hypothese 2 (de bemonstering bevat DNA van twee dan wel drie onbekende personen) juist is.
De rechtbank is van oordeel dat beide biologische sporen als dadersporen kunnen worden aangemerkt. Daartoe is redengevend dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de gevonden steen in de woning aan de [adres 1] is gebruikt om het raam in te gooien. Het biologische spoor op de pannenlap in de woning aan de [adres 2] kan evenmin anders worden verklaard dan dat deze daarop terecht is gekomen toen werd ingebroken, gelet op de verklaring van de bewoner. De verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor de (sterke) match van zijn DNA-profiel met de DNA-profielen van die sporen. De rechtbank trekt daarom de conclusie dat de biologische sporen van de verdachte op die voorwerpen terecht zijn gekomen ten tijde van de inbraken. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij deze woninginbraken.
Aangezien getuige [naam 1] in de nacht van de woninginbraak heeft gezien dat er twee jongens met een bivakmuts voor een woning aan de [adres 1] stonden, is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte de woninginbraak tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Dit is anders voor de inbraak in de woning aan de [adres 2] . De rechtbank zal de verdachte van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’ vrijspreken, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat een ander of anderen betrokken was/waren.
Ten aanzien van feit 3 op dagvaarding I
De rechtbank gaat op grond van de redengevende feiten en omstandigheden zoals opgenomen in de bewijsmiddelen uit van het volgende feitencomplex.
Op 24 november 2024 heeft een inbraak plaatsgevonden in een woning aan de [adres 3] te [plaats 4] . De daders hebben op twee verschillende momenten op de dag bij de woning ingebroken en bij de tweede inbraak zijn veel sieraden en een guldenmuntenverzameling, die toebehoorden aan aangever [benadeelde 4] , weggenomen uit een kluis die in de vloer van de slaapkamer was verstopt.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte via Snapchat het adres van de woninginbraak heeft doorgekregen van [naam 2] . [naam 2] heeft gewerkt voor thuiszorgorganisatie [bedrijfsnaam] , heeft ook thuiszorg (schoonmaakhulp) verleend aan de bewoners van de [adres 3] en was op de hoogte van de verborgen kluis in de vloer.
De telefoon van de verdachte is op 24 november 2024 tweemaal in de buurt van de [adres 3] aangestraald.
De verdachte heeft aanvankelijk gezwegen en kaal ontkend. Pas op de zitting heeft hij verklaard dat hij op straat door een jongen uit de buurt was aangesproken om ergens naartoe te gaan en dat hij onder druk is meegegaan naar de [adres 3] . Aangekomen op de [adres 3] kreeg de verdachte de opdracht om op de uitkijk te staan. De verdachte heeft verklaard dat het klopt dat zij twee keer bij de woning zijn geweest, zoals blijkt uit de aangifte, en dat hij ook de tweede keer onder druk is meegegaan. Ook de tweede keer zou de verdachte alleen op de uitkijk hebben gestaan.
De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring. Daarvoor acht de rechtbank allereerst redengevend dat hij dit pas op de zitting heeft verklaard. Dat laat de mogelijkheid open dat hij zijn verhaal heeft aangepast aan het verstrekte dossier, hetgeen afbreuk doet aan zijn geloofwaardigheid. Verder acht de rechtbank van belang dat er geen steunbewijs voor deze verklaring aanwezig is. Bovendien blijkt uit het dossier dat het een vooropgezet plan was om bij de woning aan de [adres 3] te gaan inbreken en dat de verdachte daarin een belangrijke rol had. Het is de verdachte geweest die het adres van de woning via SnapChat heeft doorkregen. Dat verhoudt zich moeizaam met zijn verklaring dat hij onder druk door iemand ergens naartoe is meegenomen. Daarnaast blijkt dat de verdachte tussen de ‘eerste inbraak’ en de ‘tweede inbraak’ een aantal keren heeft gebeld met [naam 2] , de verzender van het adres. Ten slotte past het door de verdachte genoemde aantal betrokkenen (2 personen) niet bij de verklaring van een buurtgenoot (over 3 wegrennende personen).
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden een in nauwe en bewuste samenwerking uitgevoerde woninginbraak, zodat het ten laste gelegde medeplegen van deze inbraak wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 1 op dagvaarding II
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat op 12 augustus 2024 een scooter is gestolen door twee mannen. De twee mannen hadden de scooter op Marktplaats gezien en met de verkoper (tevens aangever) [aangever] afgesproken om de scooter te kopen. Na een proefrit zijn de mannen er met de scooter vandoor gegaan. Op 14 augustus 2024 is de verdachte samen met een ander, terwijl zij in het bezit waren van de scooter, aangehouden. De aangever heeft de verdachte herkend als zijnde één van de twee mannen die de scooter kwam bekijken en heeft meegenomen.
Ten aanzien van feit 2 op dagvaarding II
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij de bijrijder was. Gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant, in combinatie met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , stelt de rechtbank vast dat verdachte de bestuurder van de scooter is geweest.
Voor het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) dient er sprake te zijn van evident gevaarlijk rijgedrag. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is. De verbalisant heeft waargenomen dat de verdachte levensgevaarlijk en erg hard reed, een stopteken heeft genegeerd en tijdens de achtervolging meerdere overtredingen heeft begaan. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte artikel 5 WVW heeft overtreden en komt daarmee tot een bewezenverklaring.