ECLI:NL:RBDHA:2025:11931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
C/09/684640 / KG ZA 25-401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming van de woning door ex-partner in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-echtgenoten, waarbij de eiser, [eiser], een vordering heeft ingesteld tot ontruiming van de woning door de gedaagde, [gedaagde]. De eiser, die in Turkije werkt voor Unicef, heeft aangevoerd dat hij de woning wil verkopen omdat hij de kosten van meerdere woningen niet meer kan dragen. De gedaagde, die met de kinderen in de woning verblijft, heeft verweer gevoerd en gesteld dat er sprake is van een huurovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen voldoende spoedeisend belang is aan de zijde van de eiser en dat niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en dat er onduidelijkheid bestaat over de rechtsgrond van het verblijf van de gedaagde in de woning. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de eiser afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/684640 / KG ZA 25-401
Vonnis in kort geding van 17 juni 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1] , Turkije,
eiser,
hierna te noemen: [eiser]
advocaat: mr. M.J.E.L. Delissen,
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde]
advocaat: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6 (waarvan producties 5 en 6 ter zitting aan de orde zijn gesteld en na de mondelinge behandeling aan het digitale dossier zijn toegevoegd);
- de op 3 juni 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. Zij zijn de ouders van drie minderjarige kinderen (van 12, 13 en 16 jaar) die bij [gedaagde] in [plaats 2] wonen in de woning van [eiser] aan de [adres] . [eiser] werkt voor Unicef vanuit zijn standplaats in Turkije.
2.2.
Bij beschikking van 5 oktober 2021 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de door partijen getroffen
Divorce Agreementmet
Parenting Plandeel uitmaakt van de beschikking.
2.3.
In de
Divorce Agreementhebben partijen afspraken gemaakt over de kinderalimentatie en extra kosten voor de kinderen en is de partneralimentatie afgekocht door betaling van een bedrag ineens door [eiser] aan [gedaagde] . Verder is de echtelijke woning (een woning in [plaats 1] ) aan [eiser] toegedeeld. Het gebruik van deze woning is aan [gedaagde] gegeven voor de duur van ten minste twee jaar na de echtscheiding. Partijen zijn hierover in artikel 3.6 van de
Divorce Agreementhet volgende overeengekomen:
“The Woman is given the use of the family home. She will continue to live there with the children for at least two years after the divorce has become final.
The user charges for these next two years have been paid in advance by the Woman to the Man.
If and when the Woman starts earning her own income the Parties will consult each other about a user fee to be paid by the Woman to the Man.
The user agreement and the terms thereof will be revised after the agreed period of two years.”
2.4.
[eiser] heeft de echtelijke woning in [plaats 1] na afloop van de periode van twee jaar na de echtscheiding verkocht. Hij heeft vervolgens een nog te bouwen woning aangekocht aan de [straatnaam 1] te [plaats 2] . Omdat dit nieuwbouwproject vertraging opliep, heeft hij ook de woning aan de [adres] te [plaats 2] gekocht. Omdat [gedaagde] en de kinderen nog geen eigen woonruimte hadden, zijn zij in de woning aan de [straatnaam 2] (hierna: de woning) gaan wonen.
2.5.
Naast de genoemde woningen in [plaats 2] bezit [eiser] ook nog vier appartementen in Limburg, waarvan er twee te koop staan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen vijf maanden na betekening dit vonnis, de woning te verlaten en te ontruimen, en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen van [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 250 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000;
II. [gedaagde] te veroordelen de woning op te leveren in een staat gelijk aan de staat zoals die was toen zij de woning betrok, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000;
subsidiair:
III. een zodanige ontruimingstermijn te bepalen als de voorzieningenrechter juist acht;
primair en subsidiair:
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat hij de woning wil verkopen omdat hij het bezit van meerdere woningen financieel niet meer kan opbrengen en hij bovendien ook niet gehouden is om woonruimte voor [gedaagde] te faciliteren.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat toewijzing van de vorderingen van [eiser] in kort geding alleen mogelijk is als daarbij een voldoende spoedeisend belang bestaat en voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] gehouden is om de woning te verlaten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de zijde van [eiser] geen sprake is van een voldoende spoedeisend belang en dat evenmin met een voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat zijn vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Daartoe is het navolgende redengevend.
4.2.
Ter onderbouwing van de spoedeisendheid van zijn vorderingen heeft [eiser] gesteld dat hij de kosten voor de woning op korte termijn niet meer kan voldoen. Hij heeft naar voren gebracht dat hij op dit moment drie woningen heeft – een appartement in [plaats 3] , de woning aan de [straatnaam 1] in [plaats 2] en de woning aan de [straatnaam 2] – en dat hij de kosten voor het aanhouden van deze drie woningen, naast de voor zijn rekening komende alimentatieverplichtingen, financieel niet meer kan opbrengen. [eiser] heeft er in dit verband ook op gewezen dat zijn baan bij Unicef op de tocht staat en dat hij welhaast zeker tegen het einde van het kalenderjaar niet meer bij Unicef zal werken.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie om te kunnen concluderen dat sprake is van acute financiële nood aan zijn kant. Eerst vlak voor de zitting heeft hij producties overgelegd, met informatie over zijn financiën. Daarbij ontbreekt echter een inzichtelijk optelsom van inkomsten en uitgaven, waaruit een mogelijk maandelijks tekort blijkt. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] dit inzicht niet gegeven. Terecht heeft [gedaagde] er in dit verband ook nog op gewezen dat [eiser] tevens inkomsten genereert met de verhuur van de appartementen in Limburg. [eiser] heeft dit ter zitting ook erkend en heeft daarbij te kennen gegeven dat twee appartementen zullen worden verkocht. Gelet op dit een en ander heeft de voorzieningenrechter onvoldoende inzicht in de financiële situatie van [eiser] en kan zij derhalve niet beoordelen of de situatie zodanig nijpend is dat een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarbij komt nog dat [eiser] tijdens de zitting bereid bleek om [gedaagde] nog een termijn te geven van een jaar voordat zij uit de woning moest vertrekken. Indien de financiële situatie van [eiser] dit toelaat, heeft hij ook voldoende tijd voor een bodemprocedure.
4.4.
Bovendien is het ook de vraag of [gedaagde] op dit moment zonder recht of titel in de woning verblijft. De standpunten van partijen daarover lopen uiteen. Volgens [eiser] was sprake van een bruikleenovereenkomst die hij inmiddels heeft opgezegd en die derhalve is beëindigd. Hierbij heeft hij [gedaagde] een opzegtermijn van in totaal meer dan een jaar gegund. [gedaagde] is daarentegen van mening dat sprake is van een huurovereenkomst omdat volgens haar wordt voldaan aan de basiselementen van een dergelijke overeenkomst. In deze procedure is onduidelijk gebleven wat partijen exact hebben afgesproken over het gebruik van de woning door [gedaagde] en of [gedaagde] nu wel of niet een (indirecte) vergoeding voor het woongenot aan [eiser] voldoet. Gelet op het feit dat partijen in hun standpunten lijnrecht tegenover elkaar staan, kan zonder nader feitenonderzoek en/of bewijslevering niet worden vastgesteld wie van partijen het gelijk aan zijn of haar zijde heeft. Nader feitenonderzoek en bewijslevering gaan het beperkte bestek van deze kortgedingprocedure te buiten en dit betekent dat de vraag of [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft eerst in het kader van een bodemprocedure kan worden beantwoord. Daar komt bij dat, gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn en de drie minderjarige kinderen van partijen bij [gedaagde] in de woning verblijven, de voorzieningenrechter het voorshands niet uitgesloten acht dat [eiser] in het verleden aan [gedaagde] toezeggingen heeft gedaan die zich niet verdragen met de thans gevorderde ontruiming van de woning. Bij die stand van zaken is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] , zoals [eiser] stelt, zonder recht of titel in de woning verblijft en deze (op korte termijn) moet verlaten.
4.5.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.6.
In de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.
aws