ECLI:NL:RBDHA:2025:11898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
C/09/667779 / FA RK 24-4173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Amerikaanse adoptiebeslissing en de toepassing van het Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2025 een beschikking gegeven over de erkenning van een Amerikaanse adoptiebeslissing. Verzoeker, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft samen met zijn vrouw, de moeder van de kinderen, een adoptieprocedure doorlopen in de Verenigde Staten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van verzoeker en de kinderen ten tijde van het verzoek tot adoptie en de uitspraak in de VS was, waardoor artikel 10:108 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor erkenning van de adoptie is voldaan, en dat er geen sprake is van weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker toegewezen en verklaart dat de Amerikaanse adoptiebeslissing van 28 februari 2022 in Nederland van rechtswege wordt erkend. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd, gezien de aard van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-4173
Zaaknummer: C/09/667779
Datum beschikking: 4 juli 2025

Beschikking op het op 31 mei 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. R. Holland te Eindhoven.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- het F9-formulier van 14 juni 2024 met als bijlage een instemmingsverklaring van
de moeder;
- de brief van 20 augustus 2024 van de ambtenaar;
- het F9-formulier van 23 september 2024, met bijlage, van verzoeker;
- de brief van 15 oktober 2024 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- de brief van 29 oktober 2024 van de ambtenaar;
- het F9-formulier van 6 februari 2025, met bijlagen;
- het F9-formulier van 6 juni 2025, met bijlagen, van verzoeker.
Op 17 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met zijn advocaat, de moeder, [naam 1] en [naam 2] namens de ambtenaar en [naam 3] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.

Feiten

  • Verzoeker en de moeder zijn getrouwd op [datum] 2014 te [plaats 1] , Verenigde Staten van Amerika (VS).
  • De moeder heeft twee kinderen, te weten:
o [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , VS, en
o [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats 2] , VS.
 Op 28 februari 2022 is in de Superior Courts, Eastern Judicial Circuit, Georgia, een Decree Terminating all conflicting actual and potential parental rights to children, gegeven, inhoudende:
(…)
THEREFORE, in the Court hereby GRANTS termination, and ORDERS that:
1.
the rights of [de moeder] be not affected hereby, but the rights of [naam 4] , and any other claimed mothers, legal and/or alleged biological fathers, guardians, and the rights of all others to the children as are inconsistent with the Final Decree herein, including inheritance rights and subsequent child support obligations, are TERMINATED, whether previously terminated or not:
(…)
 Op 28 februari 2022 is in de Superior Courts, Eastern Judicial Circuit, Georgia, een Final Decree of Stepfather adoption under O.C.G.A. §19-8-6 gegeven, inhoudende:
(…)
THEREFORE, the Court hereby GRANTS the Petition, and ORDERS that:
1.
permanent custody of the children be GRANTED to Petitioner;
2.
Petitioner be DECLARED to be the children’s legal parent, including mutual rights of inheritance between the children and Petitioner;
3.
the children’s post-adoptive names be:
Name before Adoption: Name after Adoption:
[minderjarige 1]
[minderjarige 2]
(…)
  • Verzoeker heeft blijkens een uittreksel uit de basisregistratie personen (brp) de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker stelt dat de moeder en de kinderen Amerikaans burger zijn.
  • Na de Amerikaanse adoptie uitspraak heeft een herregistratie van de geboorte van de kinderen plaatsgevonden. Op de in Georgia opgemaakte geboorteakte van [minderjarige 2] en de in Washington D.C. opgemaakte geboorteakte van [minderjarige 1] , beide voorzien van een apostille, zijn verzoeker en de moeder als ouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vermeld.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt er – na wijziging op de zitting - toe:
primair:
 dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Amerikaanse adoptiebeslissing van 28 februari 2022 in Nederland al dan niet van rechtswege wordt erkend;
subsidiair:
 de adoptie naar Nederlands recht uitspreekt van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , door verzoeker, waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen de kinderen en de moeder in stand blijven,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.

Beoordeling

Het primaire verzoek: verklaring voor recht
Rechtsmacht
De rechtbank heeft op grond van artikel 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht om van de verzoeken kennis te nemen, nu verzoekers hun woonplaats in Nederland hebben.
Toepasselijk recht
Verzoekers verzoeken primair voor recht te verklaren dat op grond van de Amerikaanse beslissing van 28 februari 2022 waarbij de adoptie van de kinderen door verzoeker is uitgesproken in Nederland wordt erkend.
Nu het verzoek strekt tot het erkennen van buitenlandse beslissingen in Nederland is op het verzoek Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank moet allereerst ambtshalve de vraag beantwoorden of er sprake is van een verdragsadoptie op grond van het Haagse Verdrag inzake de bescherming van kinderen en samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie van 29 mei 1993 (Haags Adoptieverdrag), waarbij de adoptie van rechtswege wordt erkend dan wel of er sprake is van een buitenlandse adoptiebeslissing zoals bedoeld in de artikelen 10:108 en 10:109 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Verzoekers beschikken niet over een verklaring in de zin van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag, inhoudende dat de adoptie in overeenstemming het met verdrag tot stand is gekomen. Verzoeker stelt dat dit niet nodig is onder verwijzing naar vaste jurisprudentie en verwijst in het bijzonder naar ECLI:NL:RBOVE:2018:2751. De rechtbank volgt verzoeker niet in dit standpunt. Dit omdat naar vaste jurisprudentie een dergelijke verklaring juist wel nodig is. Daarnaast is in de uitspraak waarnaar verzoekers verwijzen sprake van een andere situatie dan in het nu voorliggende geval. De rechtbank zal daarom beoordelen of de adoptiebeslissing van 28 februari 2022, waarbij de kinderen door verzoeker zijn geadopteerd naar het recht van Georgia, VS, kan worden erkend in Nederland op grond van de artikelen 10:108 en 10:109 BW.
Op basis van de stukken die door verzoekers in het geding zijn gebracht, is de rechtbank van oordeel dat er geen twijfel bestaat dat deze beslissing een adoptiebeslissing betreft zoals bedoeld in de wet van Georgia, VS.
Op grond van artikel 10:109 lid 1 BW wordt een in het buitenland gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, erkend indien:
de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) in acht zijn genomen, en
de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en
erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 van dit boek zou worden onthouden.
Vaststaat dat verzoeker niet zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak, zodat artikel 10:109 BW niet van toepassing is.
In artikel 10:108 lid 1 BW is bepaald dat:
een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen, in Nederland van rechtswege wordt erkend indien zij is uitgesproken door:
a. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar hetzij de adoptiefouders, hetzij het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden.
In lid 2 van dit artikel is bepaald dat aan een beslissing houdende adoptie erkenning wordt onthouden indien:
an die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
in het geval, bedoeld in lid 1, onder b, de beslissing niet is erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
In lid 3 is bepaald dat op de in lid 2, onder c, genoemde grond aan een beslissing houdende adoptie in elk geval erkenning wordt onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft. In lid 4 van dit artikel is bepaald dat de erkenning van de beslissing, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet op de in lid 2, onder c, genoemde grond kan worden geweigerd enkel omdat daarop een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van afdeling 2 zou zijn gevolgd.
Verzoeker stelt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10:108 lid 1 onder a BW, en onderbouwt dit als volgt.
De moeder is diplomate voor United States Agency for International Development en is steeds gestationeerd geweest op verschillende locaties buiten de VS. De moeder en de kinderen zien de VS als hun thuisland. Zij keren jaarlijks in de zomer- en kerstperiode terug naar de VS voor familiebezoek. Na het huwelijk van verzoeker met de moeder is dit in stand gebleven. Omdat het gezin een bijzondere diplomatieke status heeft in de landen waar zij woonden,
stelt verzoeker dat de VS als de gewone verblijfplaats van het gezin moet worden aangemerkt, zijnde het permanente centrum van hun belangen. Omdat hier sprake is van stiefouderadoptie, waarvoor artikel 10:108 BW niet is bedoeld, stelt verzoeker zich op het standpunt dat niet naar de letter van de wet moet worden gekeken maar naar de geest van de wet en de bedoeling van de wetgever.
De ambtenaar betwist dat verzoekers hun gewone verblijfplaats in de VS hadden ten tijde van het verzoek tot adoptie en ten tijde van de uitspraak en voert daartoe het volgende aan. Uit de brp blijkt dat verzoeker op 1 november 2013 is vertrokken naar Indonesië. In 2014 is verzoeker in de VS met de moeder getrouwd. Als gezin hadden zij ten tijde van de adoptie uitspraak hun woon- en verblijfplaats in [plaats 2] , Kenia. Dit blijkt uit meerdere bij het verzoekschrift overgelegde documenten uit zowel de VS als Kenia. De ambtenaar stelt dat in het algemeen kan worden gesteld dat men gewone verblijfplaats heeft in het land waar men woont, in het geval van verzoeker ten tijde van de adoptieprocedure, Kenia. Er is geen overtuigend bewijs overgelegd waaruit blijkt dat de verblijfplaats van verzoeker buiten Kenia was. Om die reden is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 10:108 lid 1 onder a, BW, aldus de ambtenaar. De ambtenaar heeft verder nog gesteld dat, in het geval de rechtbank tot de conclusie komt dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in de VS hadden, geen bewijs is overgelegd dat de adoptie in Kenia wordt erkend, zodat op die grond erkenning aan de Amerikaanse adoptie moet worden onthouden (10:108 lid 2 sub b BW).
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en wat op de zitting is besproken volgt dat de gewone verblijfplaats van verzoeker en de kinderen zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak in de VS was, zodat artikel 10:108 lid 1 sub a BW van toepassing is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De moeder en de kinderen zijn Amerikaans burger en verzoeker en de moeder zijn in [plaats 3] , VS, getrouwd. De adoptie door verzoeker van de kinderen is in de VS uitgesproken, in de staat Georgia waar het jongste kind is geboren en waar de moeder vandaan komt. Ook de familie van de moeder (en van de kinderen) woont nog in Georgia. Jaarlijks keert het gezin terug naar de VS in de zomer- en kerstperiode. Ook tussen de opdrachten van de moeder in verblijft het gezin in de VS. In maart 2022 is het gezin in verband met COVID teruggeroepen naar de VS voor zeven aaneengesloten maanden. Uit de door verzoeker overgelegde productie 3 blijkt dat het gezin veelvuldig is verhuisd. Zij hebben in verschillende landen verbleven, maar zijn regelmatig teruggekeerd naar de VS. Het adoptieverzoek is door verzoeker ingediend kort na het vertrek naar Kenia. Verder is onbetwist gesteld dat het gezin steeds onder de belastingwetgeving van de VS is blijven vallen. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat het centrum van het bestaan van het gezin steeds in de VS is gebleven, zodat aan het bepaalde in artikel 10:108 lid 1 sub a BW is voldaan.
Verzoekers hebben een origineel afschrift van de uitspraak van de Superior Courts, Eastern Judicial Circuit, Georgia, VS, in het geding gebracht en gelet op de inhoud van de uitspraak, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat verzoeker de kinderen heeft geadopteerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beslissing tot adoptie is genomen terwijl daar een behoorlijk onderzoek en goede rechtspleging aan is voorafgegaan. Niet gebleken is dat één van de weigeringsgronden genoemd in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW zich voordoen. Ook niet aan de door de ambtenaar aangehaalde weigeringsgrond van lid 2 sub b BW. Immers doet deze enkel opgeld in een situatie als bedoeld in 10:108, lid 1 sub b BW, terwijl hier sprake is een situatie als bedoeld in 10:108 lid 1 sub a BW. De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor erkenning, als bedoeld in artikel 10:108 BW is voldaan. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
Omdat het primaire verzoek wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het subsidiaire verzoek tot stiefouderadoptie.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder sub m van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Uitvoerbaar bij voorraad
De aard van de zaak verzet zich tegen uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring, zodat het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.
Proceskosten
Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart voor recht dat van rechtswege wordt erkend de beslissing van de Superior Courts, Eastern Judicial Circuit, Georgia, Verenigde Staten, van 28 februari 2022, ten aanzien van de hierbij uitgesproken adoptie door [verzoeker] , geboren op [geboortedatum 3] 1978 te [geboorteplaats 3] , van de minderjarigen:
o [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , Verenigde Staten, en
o [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats 2] , Verenigde Staten;
*
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
*
wijst af het meer of anders verzochte;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.M. Vingerling, A.M. van der Vliet en T.M. Coppes, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2025.