In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 mei 2025, zijn de asielaanvragen van een Colombiaanse moeder en haar minderjarige zoon afgewezen. De eisers, die op 28 oktober 2022 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel hebben ingediend, voerden aan dat zij bedreigd werden door bendes in Colombia. De rechtbank oordeelde dat de vrees voor vervolging niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank stelde vast dat er een tijdsverloop was sinds de bedreigingen en dat er geen aangifte was gedaan. Dit werd door de rechtbank als relevant beschouwd in de beoordeling van de asielaanvragen. De rechtbank concludeerde dat de minister van Asiel en Migratie de aanvragen op goede gronden had afgewezen. De eisers hadden onvoldoende bewijs geleverd dat hun vrees voor vervolging gegrond was, en de rechtbank vond dat zij niet snel genoeg bescherming hadden gezocht. De uitspraak benadrukt dat het aan de eisers is om aannemelijk te maken dat zij in hun specifieke situatie geen bescherming van de autoriteiten konden krijgen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers geen gelijk kregen en geen proceskostenvergoeding ontvingen.