ECLI:NL:RBDHA:2025:1185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL24.52005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel niet zijn betwist en dat deze voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank oordeelt dat de minister niet had kunnen volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, aangezien de gronden feitelijk juist zijn en er een significant risico op onttrekking bestaat.

Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend werkte. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52005
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1995] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser is uit Ter Apel vertrokken, maar wist niet dat hij zich vervolgens moest melden bij de korpschef. Als dit aan eiser bekend was gemaakt, dan had eiser zich wel gemeld.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. De gronden van de maatregel van bewaring zijn niet door eiser betwist. Uit die gronden en motiveringen blijkt dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
6. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Duitsland heeft op 9 december 2024 een claimverzoek geaccepteerd. Sindsdien zijn er door de minister geen uitzettingshandelingen meer verricht.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser heeft op 25 november 2024 een asielaanvraag ingediend en is daarna uitgenodigd voor een aanmeldgehoor op 2 december 2024 maar is hier niet verschenen. De minister heeft op 23 december 2024 een voornemen uitgebracht. In de brief van 6 januari 2025 heeft de minister medegedeeld dat het voornemen voorbarig is uitgebracht en dat opnieuw een gehoor is ingepland op 14 januari 2025. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 januari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.