In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan eiser, een Roemeense nationaliteit houder. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De minister heeft de maatregel van bewaring op 6 januari 2025 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode dat hij in bewaring was gesteld.
De rechtbank oordeelde dat de minister niet had voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit, omdat eiser niet schriftelijk en in begrijpelijke taal was geïnformeerd over de gronden van de bewaring. Echter, de rechtbank concludeerde dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangen van de minister bij de maatregel zwaarder wogen dan het gebrek in de informatievoorziening. Eiser had zich niet onttrokken aan het toezicht en had ook geen rechtmatig verblijf in Nederland, wat de minister voldoende gronden gaf om de maatregel van bewaring te handhaven.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 januari 2025, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.