ECLI:NL:RBDHA:2025:11825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
C/09/684188 / JE RK 25-761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 juni 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in het kader van de jeugdbescherming, waarbij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling betrokken was. De moeder van [minderjarige] heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij zij heeft aangedrongen op een onderzoek naar de mogelijkheid van terugplaatsing bij haar. De pleegmoeder heeft geen verweer gevoerd en is akkoord gegaan met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] bij de pleegmoeder, onder andere door meldingen van Veilig Thuis over huiselijk geweld en middelengebruik. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot 1 juli 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 november 2025. Tevens is de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling verzocht om een schriftelijke update te verstrekken over de voortgang van de zaak voor de volgende zitting, die voor 1 november 2025 gepland staat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/684188 / JE RK 25-761
Datum uitspraak: 20 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.M.C. Wittens te Den Haag,
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R. Shabazi te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 24 april 2025;
  • de brief van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 2 juni 2025;
  • het advies van de Raad ex artikel 1:265j, derde lid, Burgerlijk Wetboek (BW) van 12 juni 2025;
  • de brief van de advocaat van de moeder met bijlagen van 17 juni 2025;
  • de brief van de advocaat van de pleegmoeder met bijlagen van 18 juni 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de pleegmoeder met haar advocaat;
- [naam 1] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de pleegmoeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 juni 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 juli 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 juli 2024 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 1 juli 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoekschrift van 23 april 2025 als volgt gemotiveerd. [minderjarige] krijgt bij de pleegmoeder de opvoeding en de verzorging die hij nodig heeft. De gecertificeerde instelling heeft echter zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . De pleegmoeder en het netwerk om haar heen noemen [minderjarige] niet bij zijn eigen naam. [minderjarige] staat bij zijn school en op andere plekken ingeschreven als [naam 2] . Er is een plan van aanpak gemaakt om [minderjarige] weer bij zijn eigen naam te gaan noemen. Ook heeft [minderjarige] angsten die gekoppeld zijn aan harde geluiden. Youz heeft diagnostisch onderzoek uitgevoerd, maar heeft een diagnose uitgesteld. Youz stelt als voorwaarde voor behandeling dat [minderjarige] regelmatig naar school gaat, zodat bekeken kan worden welke angsten daarna overblijven. [minderjarige] gaat inmiddels dagelijks naar school en groeit in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Verder is bekend geworden dat in de zomer van 2022 een incident heeft plaatsgevonden, waarbij de partner van de pleegmoeder haar bij de keel heeft gegrepen. [minderjarige] heeft dit incident pas in juni 2024 bij zijn pedagogisch medewerker gemeld. Er zal worden gekeken of de inzet van een Sherborne- of NIKA-traject voor de band tussen [minderjarige] en de partner van de pleegmoeder passend kan zijn. Daarvoor is eerst noodzakelijk dat de partner van de pleegmoeder een pleegzorgscreening door Jeugdformaat doorloopt. Daarnaast zijn er zorgen dat de pleegmoeder onvoldoende bereikbaar is en haar afspraken met hulpverleners onvoldoende nakomt. Hierdoor stagneert het proces voor [minderjarige] . De bezoekmomenten tussen [minderjarige] en zijn moeder werden eerst begeleid door een pleegzorgwerker, maar worden nu alleen (op de achtergrond) begeleid door de pleegmoeder. De moeder en de pleegmoeder maken onderling afspraken over wanneer en waar zij afspreken. De komende periode moet een plan worden gemaakt voor een uitbreiding van de bezoekregeling. Ook is nodig dat de moeder de training Traumasensitief Opvoeden zal volgen.
3.3.
Op 2 juni 2025 heeft de gecertificeerde instelling een brief met aanvullende informatie aan de rechtbank verstuurd. Op 6 mei 2025 hebben de gecertificeerde instelling en Jeugdformaat van de moeder vernomen dat in maart 2025 en april 2025 Veilig Thuis meldingen zijn gedaan door de politie over de thuissituatie bij de pleegmoeder. Deze meldingen hebben betrekking op huiselijk geweld en middelengebruik. In maart 2025 zou sprake zijn geweest van een ruzie, waarbij met spullen is gegooid. De pleegmoeder leek daarbij onder invloed te zijn. In april 2025 is [minderjarige] alleen aangetroffen bij de supermarkt met een grote hoeveelheid contant geld. [minderjarige] is thuisgebracht door de politie. De pleegmoeder leek wederom onder invloed te zijn en heeft verklaard dat zij de avond daarvoor een kwartje XTC had gebruikt. In 2022 is ook een Veilig Thuis melding gedaan, omdat de partner van de pleegmoeder (zwaar) onder invloed van alcohol met [minderjarige] in de tram zat. De gecertificeerde instelling en Jeugdformaat waren van geen van deze meldingen op de hoogte. Naar aanleiding van het incident waarbij de partner van de pleegmoeder haar bij de keel heeft gegrepen, zijn er zorgen ontstaan over de veiligheid en de negatieve uitspraken van [minderjarige] over de partner. Daarom heeft Jeugdformaat besloten dat een verbeterplan moet worden ingezet. Dit verbeterplan is in december 2024 met de pleegmoeder en haar partner besproken. Er zijn verschillende evaluatiemomenten gepland. Daarnaast is de screening van de partner van de pleegmoeder in maart 2025 gestart. Vanuit die evaluatiemomenten en de eerste bevindingen van de screening is naar voren gekomen dat de pleegmoeder en haar partner niet voldoen aan de zes criteria die Jeugdformaat aan pleegouders stelt. De pleegmoeder en haar partner laten weinig bereidheid zien om actief aan de slag te gaan met de verbeterpunten uit het verbeterplan. Verder heeft Jeugdformaat nauwelijks inzicht in de mogelijkheden en de beperkingen van de partner van de pleegmoeder als opvoeder. Hij geeft weinig openheid tijdens afspraken voor de screening. De pleegmoeder maakt een overbelaste indruk en heeft aangegeven dat zij een burn-out heeft en niet werkt. Jeugdformaat heeft onvoldoende vertrouwen in de samenwerking met de pleegmoeder en haar partner. Ondanks de inzet van verbeterafspraken blijven er zorgen over de veiligheid waar geen openheid over is. Jeugdformaat heeft de pleegmoeder daarom op 15 mei 2025 geïnformeerd dat zij de samenwerking met haar zullen beëindigen.
3.4.
Naar aanleiding van bovenstaande ontwikkelingen is de gecertificeerde instelling van mening dat [minderjarige] niet langer bij de pleegmoeder kan blijven wonen. Een crisisplaatsing is niet in het belang van [minderjarige] . Daarom moet vanuit de thuissituatie bij de pleegmoeder onderzocht worden of hij teruggeplaatst kan worden bij de moeder. Er zijn veiligheidsafspraken gemaakt voor de thuissituatie bij de pleegmoeder. Om te onderzoeken of een terugplaatsing haalbaar is, zou begin mei 2025 het VUHP-traject van Jeugdformaat gaan starten. Ter zitting heeft de jeugdbeschermer naar voren gebracht dat het VUHP-traject tot op heden nog niet gestart is, en dat onduidelijk is waarom. Jeugdformaat biedt op dit moment geen pleegzorgbegeleiding aan de pleegmoeder. Gezien het VUHP-traject nog niet is gestart, acht de jeugdbeschermer het wenselijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen wordt voor de duur van zes maanden, en wordt aangehouden voor de overige zes maanden. Tegen die tijd zal hopelijk meer duidelijk zijn over het perspectief van [minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder verzoekt deze machtiging slechts voor de duur van drie of vier maanden toe te wijzen met een concrete opdracht aan de gecertificeerde instelling om een de mogelijkheid van een terugplaatsing bij de moeder te onderzoeken en aan de Raad om parallel daaraan een perspectiefonderzoek op te starten. Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , refereert de moeder zich aan het oordeel van de kinderrechter.
4.2.
De moeder is ernstig geschrokken dat [minderjarige] op bepaalde momenten in een (zeer) onveilige omgeving aanwezig is geweest. Ook is de moeder ontevreden over de naamsverandering van [minderjarige] door de pleegmoeder. Dit voelt voor haar alsof de pleegmoeder [minderjarige] tot haar eigen kind heeft gemaakt door hem een nieuwe naam te geven. Bij haar bestaat momenteel een hoop teleurstelling en ongenoegen over het functioneren van de gecertificeerde instelling gedurende de afgelopen jaren. Tijdens de zitting van 21 juni 2024 zijn deze zorgen uitvoerig besproken en heeft de gecertificeerde instelling verbetering beloofd. Deze verbetering is helaas nooit gerealiseerd. De Raad heeft al in 2022 geadviseerd om te onderzoeken in welke mate er toegewerkt kan worden naar een vorm van co-ouderschap tussen de pleegmoeder en de moeder. De gecertificeerde instelling heeft hier echter geen stappen in ondernomen. De moeder onderschrijft de zorgen van de Raad, zoals weergegeven in zijn advies van 12 juni 2025, over de veiligheid van [minderjarige] bij de pleegmoeder en haar partner. Zij is van mening dat de komende periode gebruikt moet worden om ervoor te zorgen dat [minderjarige] onder zeer strenge veiligheidsafspraken en ambulante hulpverlening wordt gemonitord bij de pleegmoeder en dat er zo snel mogelijk een perspectiefonderzoek wordt gestart om de mogelijkheid van een terugplaatsing bij de moeder te onderzoeken. In zijn eerste levensjaar hebben zich omstandigheden voorgedaan die ertoe hebben geleid dat hij uit huis is geplaatst en bij de pleegmoeder terecht is gekomen. In de afgelopen vijf jaar heeft de moeder hard aan zichzelf gewerkt. Zij draagt momenteel de zorg voor haar zoontje van anderhalf. Over hem zijn er geen zorgen. De moeder is daarom van mening dat zij in staat is om de volledige zorg voor [minderjarige] te dragen. Zij beseft zich dat een abrupte verandering een grote impact op [minderjarige] kan hebben en dat een stapsgewijze terugplaatsing daarom in zijn belang noodzakelijk kan zijn. De moeder staat open voor begeleiding tips en adviezen en wil in dat kader graag (blijven) samenwerken met de gecertificeerde instelling. Zij ziet [minderjarige] met ingang van juni tweemaal per maand en hoopt dat deze contacten in frequentie en duur kunnen worden uitgebreid. De moeder onderschrijft het advies van de Raad dat de gecertificeerde instelling op (zeer) korte termijn inzicht gaat verkrijgen in de mogelijkheid van een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder en tegelijkertijd een perspectiefonderzoek van de Raad zal worden opgestart. Binnen drie tot vier maanden moet hierover duidelijkheid ontstaan.
4.3.
Door en namens de pleegmoeder is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De pleegmoeder is akkoord met het verzoek om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar, maar is eventueel ook akkoord met het advies van de Raad om de uithuisplaatsing voor een maximale duur van vier maanden te verlengen.
4.4.
De pleegmoeder stelt dat de inhoud van de Veilig Thuis meldingen niet klopt. De politie heeft op 24 maart 2025 een melding ontvangen wegens een ruzie in de woning van de pleegmoeder. Deze avond kwam een vriend van de partner van de moeder langs. De partner heeft een meningsverschil met deze vriend, en niet met de pleegmoeder gehad. De politie trof een rommelige woning aan, waardoor zij het vermoeden hadden dat er met spullen was gegooid. De pleegmoeder betwist dit met klem. De pleegmoeder was bezig met de was, waardoor de keukentafel rommelig was. Verder heeft de politie opgeschreven dat zij hebben waargenomen dat de pleegmoeder onder invloed was. Zij hebben deze waarneming niet met de pleegmoeder gedeeld. Zij had hen dan kunnen vertellen dat zij eerder die avond met een vriendin had afgesproken, waarbij zij een fles wijn hadden gedeeld. Op 13 april 2025 ontving de politie een melding dat [minderjarige] met een groot pak geld bij de supermarkt stond. Volgens de pleegmoeder had [minderjarige] nep geld meegenomen. De politie heeft [minderjarige] thuisgebracht en trof daarbij een rommelig huis. Dit waren de overblijfselen van het verjaardagsfeestje van [minderjarige] van de dag daarvoor. Na dit feestje is de pleegmoeder uitgegaan in Scheveningen, waarbij zij een kwartje XTC heeft genomen. De partner van de pleegmoeder was thuis met [minderjarige] . De volgende ochtend was de XTC al uitgewerkt. De pleegmoeder wil benadrukken dat zij geen structureel gebruik maakt van alcohol of andere verdovende middelen. Verder betwist de pleegmoeder dat zij de aanwezigheid van haar partner verzwegen heeft tegenover de instanties. Er was lange tijd geen vaste jeugdbeschermer betrokken, waardoor er niemand was om hierover te informeren. Daarnaast heeft de pleegmoeder naar voren gebracht dat de gecertificeerde instelling had aangegeven dat het goed was als zij [minderjarige] de roepnaam [naam 2] gaf. Inmiddels is een plan van aanpak gemaakt om dit terug te draaien. Ook betwist de pleegmoeder dat zij een burn-out heeft en daarom niet werkt. Zij heeft in overleg met haar werkgever besloten te stoppen met haar baan, omdat haar baan en de zorg voor [minderjarige] moeilijk te combineren waren. De pleegmoeder heeft er bewust voor gekozen om meer tijd met [minderjarige] te kunnen doorbrengen. Het perspectief van [minderjarige] is in 2022 bij de pleegmoeder bepaald. De pleegmoeder is niet blind voor de zorgen die in de afgelopen periode zijn ontstaan. Zij is echter van mening dat te snel is besloten dat [minderjarige] niet meer bij haar kan blijven wonen. De pleegmoeder heeft altijd het contact tussen de moeder en [minderjarige] bevorderd en zal ook meewerken aan de uitbreiding daarvan. Zij is echter van mening dat een terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van [minderjarige] zal zijn. De pleegmoeder wil dat gedurende het VUHP-traject niet alleen wordt onderzocht of terugplaatsing bij de moeder mogelijk is, maar ook of [minderjarige] bij de pleegmoeder zou kunnen blijven wonen. Bovendien is van belang dat Jeugdformaat (wederom) pleegzorgbegeleiding zal bieden. De advocaat van de pleegmoeder verwacht niet dat vier maanden voldoende zal zijn om het perspectiefonderzoek af te ronden. Daarom is in het in het belang van [minderjarige] om de verlenging van de uithuisplaatsing toe te wijzen voor de duur van een jaar.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Naar aanleiding van de Veilig Thuis meldingen, zijn er grote zorgen ontstaan over de structurele veiligheid van [minderjarige] bij de pleegmoeder thuis. Bij de partner van de pleegmoeder lijkt sprake te zijn van overmatig gebruik van alcohol. Ook heeft de politie signalen gezien van middelenmisbruik bij de pleegmoeder. Volgens Jeugdformaat lijkt de pleegmoeder bovendien overbelast. Inmiddels zijn veiligheidsafspraken gemaakt, maar hier lijkt weinig zicht op te zijn, doordat Jeugdformaat de pleegzorgbegeleiding heeft gestopt.
5.3.
Daarnaast zijn er zorgen over de naamswijziging van [minderjarige] . De pleegmoeder en het netwerk van [minderjarige] noemen hem bij de naam [naam 2] . Op grond van artikel 8 IVRK heeft [minderjarige] het recht om zijn identiteit te behouden, met inbegrip van zijn naam. Door [minderjarige] niet bij zijn eigen naam te noemen, kan zijn identiteitsontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige] stelt zich inmiddels voor als [naam 2] . Daarom is het ook van belang dat aandacht bestaat voor de wensen en gevoelens die [minderjarige] zelf heeft bij hoe hij genoemd wordt. Op grond van artikel 12 IVRK heeft hij immers ook het recht om zijn mening te geven over zaken die hem aangaan. Aan die mening moet passend belang worden gehecht, in overeenstemming met zijn leeftijd en ontwikkeling. De komende periode moet daarom gedurende het traject om de naamswijziging weer recht te trekken rekening gehouden worden met de wensen van [minderjarige] hierover. Zijn belang dient hierbij te allen tijde voorop te (blijven) staan. Verder lijkt [minderjarige] nog steeds bang te zijn voor harde geluiden, zoals wind en sirenes. De pleegmoeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat hiervoor een behandelplan was gemaakt, maar dat Jeugdformaat dit heeft stopgezet, vanwege de recente ontwikkelingen. De komende periode is van belang dat hiervoor aandacht blijft bestaan en dat de benodigde hulpverlening wordt ingezet.
5.4.
Gezien de zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de pleegmoeder, onderschrijft de kinderrechter het advies van de Raad om een onderzoek te starten naar het perspectief van [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] hebben al sinds lange tijd eenmaal per maand contact met elkaar. Deze bezoeken worden niet meer begeleid en verlopen goed. Sinds enkele weken vindt dit contact tweemaal per maand plaats. De moeder draagt zelfstandig de zorg over haar zoontje van anderhalf, het halfbroertje van [minderjarige] . Er moet zicht worden verkregen op de opvoedmogelijkheden van de moeder, zodat kan worden vastgesteld of een terugplaatsing bij de moeder in het belang van [minderjarige] is. In dat kader is het noodzakelijk dat het VUHP-traject zo snel mogelijk wordt opgestart. Daarvoor is ook van belang dat de bezoekregeling tussen de moeder en [minderjarige] zo snel mogelijk wordt uitgebreid, zodat zij elkaar in ieder geval eens per week kunnen zien. Daardoor kan zicht worden verkregen op de interactie tussen [minderjarige] en de moeder. Gedurende het VUHP-traject dient niet alleen aandacht te zijn voor de mogelijkheden van een terugplaatsing bij de moeder, maar moet ook onderzocht worden of [minderjarige] bij de pleegmoeder zou kunnen blijven wonen. [minderjarige] woont immers al sinds zijn eerste levensjaar bij de pleegmoeder, en is aan haar gehecht. Mogelijk kan er worden onderzocht of een gedeelde zorgregeling mogelijk is, waarbij zowel de moeder als de pleegmoeder een belangrijke (verzorgende en opvoedende) rol kunnen spelen in het leven van [minderjarige] . Dit was eerder ook al het streven en de reden waarom het gezag van de moeder niet is beëindigd.
5.5.
Gelet op de ernstige zorgen over [minderjarige] is de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk om zicht te houden op zijn veiligheid en ontwikkeling. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] daarom verlengen voor de duur van een jaar. Aangezien de kinderrechter op de hoogte gehouden wil worden van de ontwikkelingen ten aanzien van het VUHP-traject en de veiligheid van [minderjarige] bij de pleegmoeder, ziet de kinderrechter aanleiding om het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen voor de duur van vier maanden en aan te houden voor het overige, zoals de Raad heeft geadviseerd. Gedurende deze vier maanden is het van belang dat het VUHP-traject zo snel mogelijk gaat starten en dat meer duidelijkheid ontstaat over het perspectief van [minderjarige] . Daarnaast benadrukt de kinderrechter dat zolang Jeugdformaat geen definitief besluit heeft genomen om de samenwerking met de pleegmoeder te beëindigen, Jeugdformaat de verantwoordelijke pleegzorgaanbieder is. Gelet op de veiligheidszorgen is deze begeleiding van groot belang om zicht te houden op de thuissituatie bij de pleegmoeder. Gelet op het bovenstaande ziet de kinderrechter aanleiding om Jeugdformaat als informant op te roepen voor de volgende zitting. De kinderrechter verzoekt daarom de gecertificeerde instelling uiterlijk twee weken voorafgaand aan de volgende zitting een schriftelijke update te versturen, met daarin de laatste stand van zaken.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 1 juli 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 november 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen vóór 1 november 2025, tegen welke zitting moeten worden opgeroepen:
- de moeder met haar advocaat;
- de pleegmoeder met haar advocaat;
- de gecertificeerde instelling;
- (een vertegenwoordiger van) Jeugdformaat.
6.5.
verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk twee weken voorafgaand aan die zitting een schriftelijke update zoals hierboven genoemd aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025 door mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.W. Straatsma als griffier, en op schrift gesteld op 4 juli 2025.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.