Op 25 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een rolbeslissing genomen in de zaak tussen [eiseres] B.V. en HOLLANDSCHE VASTGOED EN INVESTERINGS GROEP B.V. en andere gedaagden. De rechtbank heeft geoordeeld dat verstek niet kan worden verleend aan de gedaagden vanwege een nietigheidsgebrek in de dagvaarding. De dagvaarding voldeed niet aan de vereisten van artikel 111 lid 2 onder m van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de exploten niet de noodzakelijke informatie bevatten over de rechtsgevolgen van het niet betwisten van de feiten en rechten die in de dagvaarding zijn gesteld. Dit gebrek maakt het onmogelijk om verstek te verlenen, zoals bepaald in artikel 121 lid 1 Rv.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de woon- en verblijfplaats van gedaagde 3, die openbaar is opgeroepen. De eiseres heeft gedaagde 3 opgeroepen volgens de regels van artikel 54 lid 2 Rv, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze wijze van betekening als laatste redmiddel moet worden beschouwd. De eiseres heeft niet aangetoond dat zij voldoende maatregelen heeft genomen om het adres van gedaagde 3 te achterhalen, wat een verplichting is bij onbekendheid van het adres. De rechtbank heeft de eiseres verzocht om dit nader toe te lichten.
De rechtbank heeft een nieuwe roldatum vastgesteld op 1 oktober 2025, waarop de eiseres de dagvaarding opnieuw moet uitbrengen met aanzegging van deze datum. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat de eiseres aan de verzoeken heeft voldaan.