ECLI:NL:RBDHA:2025:1182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
09-162551-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling van een fatbike door een jeugdige verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is de verdachte, een jeugdige, beschuldigd van schuldheling van een fatbike. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.P. Tuinenburg, de bewezenverklaring van opzetheling vorderde, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De verdachte had op of omstreeks 14 mei 2024 een fatbike verworven, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist dat de fatbike gestolen was, maar dat hij wel tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht. De omstandigheden waaronder hij de fatbike verwierf, zoals het ontbreken van een oplader en slot, en de lage prijs die hij betaalde, leidden de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van schuldheling. De rechtbank legde een werkstraf op van 20 uur, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtstreeks verband kon worden vastgesteld tussen de schade en het bewezenverklaarde feit. De rechtbank paste het jeugdstrafrecht toe, gezien de leeftijd en omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-162551-24
Datum uitspraak: 30 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2005 te '[geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [postcode] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 januari 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.P. Tuinenburg en de advocaat van de verdachte is mr. J. van Beest te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2024, te 's-Gravenhage, een fatbike, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van opzetheling.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het feit en heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024152756, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 33).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam], opgemaakt op 13 mei 2024, voor zover inhoudende (p. 5-9):
Ik doe aangifte van diefstal van mijn fiets. Ik hoorde het alarmgeluid van mijn fatbike. Ik zag toen dat een jongen op mijn fatbike wegfietste. De fiets heb ik ongeveer een maand of tien geleden gekocht.
2. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 14 mei 2024, voor zover inhoudende (p. 19-21):
Op 14 mei 2024 kreeg ik de opdracht om te gaan naar de kruising Amsterdamse Veerkade met het Spui te 's-Gravenhage. Op de kruising zou een aangever staan die zijn gestolen fatbike had aangetroffen. Tevens had de aangever een verdachte bij de weggenomen fatbike staan. Ik verbalisant [verbalisant], hield de verdachte staande en vroeg naar een geldig identiteitsbewijs. Ik zag dat de verdachte mij een Nederlands paspoort overhandigde en ik zag dat de verdachte genaamd bleek te zijn: [de verdachte], geboren op [geboortedag]-2005 te [geboorteplaats]. Uit controle bleek de aangetroffen fatbike inderdaad gesignaleerd te staan als gestolen.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 januari 2025, voor zover inhoudende:
Ik wilde een fatbike. Toevallig kwam ik op straat een paar jongens op een fatbike tegen. Ik vroeg aan deze jongens of zij wisten hoe ik aan een fatbike kon komen. Eén van deze jongens kwam later naar mij toe om mij een fatbike te verkopen. Ik kende hem niet. Helaas heb ik geen informatie over hem. Na een onderhandeling kwamen wij uit op een bedrag van 450,- euro. Ik vond het geen probleem dat er geen oplader bij de fiets zat. De fiets had geen slot en ook geen sleutel van de accu. Ik vertrouwde het wel.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van opzetheling of van schuldheling.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij de fatbike had gekocht van een onbekende jongen op straat. Hij weet niet wie dat is en hij weet niet hoe diegene aan de fatbike kwam die hij aan de verdachte verkocht. Hij heeft er naar eigen zeggen
€ 450,- voor betaald en er niet aan gedacht dat die fiets wellicht van diefstal afkomstig kon zijn. De rechtbank acht, gelet op deze verklaring en bij gebrek aan stukken in het dossier die de verklaring van de verdachte weerspreken, niet bewezen dat verdachte wist dat de fatbike gestolen was. Opzetheling kan daarom niet bewezen worden verklaard.
Bij schuldheling gaat het er om of de verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf was verkregen. Er is daarbij sprake van een zogenoemde onderzoeks- of vergewisplicht. Dat betekent dat de omstandigheden waaronder een goed wordt verkregen een onderzoeksplicht kunnen doen ontstaan naar de herkomst van dat goed. Als de verdachte daarin in ernstige mate tekort is geschoten, is sprake van de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke of grove onvoorzichtigheid. Daaruit kan dan worden afgeleid dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf is verkregen.
In dit geval wist de verdachte dat er geen oplader bij de fatbike zat. Ook wist hij dat de fatbike geen slot had en dat de sleutel van de accu ontbrak. Hij heeft voor een fatbike van nog geen jaar oud een laag bedrag betaald aan een onbekend persoon op straat. Van deze persoon weet de verdachte geen naam, telefoonnummer of andere contactgegevens.
Al deze omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien, hadden de verdachte tot meer voorzichtigheid moeten aansporen. Zij maken dat van hem mocht worden gevraagd dat hij onderzoek zou doen naar de herkomst van de fatbike. Dat heeft de verdachte nagelaten.
Nu de verdachte geen enkel onderzoek of navraag heeft gedaan, is hij tekort geschoten in zijn onderzoeksplicht. De rechtbank is van oordeel dat er door de hiervoor weergegeven omstandigheden sprake is van schuldheling. De jeugdige leeftijd van de verdachte maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van de fatbike.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te 's-Gravenhage, een fatbike heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving van
deze fatbikeredelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen
fatbikebetrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, met toepassing van het strafrecht voor volwassenen, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en rekening te houden met de gevolgen die de verdachte al heeft ondervonden van de verdenking. De raadsman heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een voorwaardelijke geldboete of toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een fatbike. Daarmee heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen fietsen en indirect geprofiteerd van een eerder gepleegd misdrijf. Dit is een vervelend feit voor de aangever en voor de samenleving in het algemeen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 november 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit betekent dat het strafblad niet strafverzwarend werkt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering). In het rapport van 7 augustus 2024 adviseerde de reclassering tot het toepassen van het jeugdstrafrecht. Uit dit rapport volgt dat de verdachte een kwetsbare indruk maakt en dat hij nog ontvankelijk lijkt voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. Uit het rapport van 8 januari 2025 volgt dat de reclassering geen (nader) advies kan geven over de toepassing van het jeugdstrafrecht, omdat de verdachte weinig is gesproken en hij tijdens de gesprekken weinig openheid gaf. Verder blijkt uit het rapport dat de ouders van de verdachte de regels thuis hebben aangescherpt en dat de verdachte hier nog wel ontvankelijk voor lijkt te zijn. Vanuit de broer en de mentor van de verdachte komen geen zorgen over de verdachte naar voren. Ook zijn er geen nieuwe politieregistraties. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor het toepassen van volwassenstrafrecht.
De reclasseringsmedewerkers, werkzaam bij Reclassering Nederland, hebben in aanvulling op de rapporten ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte nog pedagogisch ontvankelijk is en dat hij onderdeel vormt van zijn gezin. Over het algemeen gaat het goed met de verdachte. Hij gaat naar school en hij heeft zelf een bijbaan geregeld. Hij heeft weinig hulpvragen. Een jeugdinterventie wordt niet nodig geacht.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten achttien jaar oud, zodat in beginsel het reguliere strafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c Sr is het mogelijk om bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar af te wijken van die hoofdregel en toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De persoonlijkheid van een verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan moeten daarvoor dan aanleiding geven.
De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit de reclasseringsrapporten en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte nog thuis woont, dat hij actief deel uitmaakt van zijn gezin en dat hij gebaat lijkt bij de ondersteuning door zijn gezinsleden. Er is thuis sprake van strenger toezicht dan voorheen. Volgens de reclassering lijkt de verdachte hier nog ontvankelijk voor te zijn. Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank met de reclassering nog ruimte voor pedagogische beïnvloeding bij de verdachte. De rechtbank acht het van belang de pedagogische mogelijkheden uit te putten zolang die er nog zijn. De rechtbank past daarom het jeugdstrafrecht toe.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld dat voor schuldheling met schade van meer dan € 150,- een taakstraf van minimaal 20 uur wordt opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 20 uur, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 625,44, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de gestelde schade aan de fatbike en het bewezenverklaarde feit, de schuldheling. Uit het dossier volgt niet dat het de verdachte is die de schade aan de fatbike heeft toegebracht. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77c, 77g, 77m, 77n, 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
schuldheling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
20 (TWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
10 (TIEN) DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van
mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2025.