ECLI:NL:RBDHA:2025:1181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met informatieplicht en lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een eiser van Poolse nationaliteit. De maatregel was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 7 januari 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit, omdat eiser niet schriftelijk en in een begrijpelijke taal was geïnformeerd over de gronden van zijn inbewaringstelling.

Desondanks oordeelde de rechtbank dat de overige gronden voor de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waren en dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had aangevoerd dat hij niet kon worden uitgezet omdat hij aanwezig wilde zijn bij een strafzaak in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen belemmering vormde voor de uitzetting. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de maatregel van bewaring als rechtmatig beoordeeld, ondanks het geconstateerde gebrek in de informatievoorziening.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51946
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A.M. Schellings-Turowiecka. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1985] .
Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit
2. Eiser voert aan dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand.
3. De rechtbank oordeelt dat uit het dossier niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in een voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter pas onrechtmatig, als de met
de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring hierom onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De minister heeft ter zitting medegedeeld dat zij de lichte grond onder 4e niet langer handhaaft. De rechtbank stelt vast dat de overige gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.

Lichter middel

6. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. De maatregel van bewaring is niet nodig volgens eiser, omdat hij zicht heeft op werk in Spanje. Dat is ook de reden dat hij naar Spanje wil en niet naar Polen. Eiser heeft ongeveer € 40,- in zijn bezit en kan hiermee naar Spanje reizen.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. De gronden van de maatregel van bewaring zijn niet door eiser betwist. Uit de gronden en de motiveringen blijkt dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Eiser dient terug te keren naar zijn land van
herkomst, namelijk Polen. In het proces-verbaal van het gehoor voor inbewaringstelling op 27 december 2024 verklaart eiser dat hij naar Spanje wil en niet naar Polen. Bij de oplegging van een lichter middel ontstaat het risico dat eiser naar Spanje zal vertrekken in plaats van Polen. De beroepsgrond slaagt niet.
Strafzitting in Nederland bijwonen
8. Eiser voert aan dat hij niet kan worden uitgezet omdat hij aanwezig wil zijn bij de behandeling van zijn strafzaak op 27 februari 2025 in Haarlem. De rechtbank overweegt het volgende. De minister heeft bij het Openbaar Ministerie (OM) geverifieerd of er bezwaar bestaat tegen de voorgenomen uitzetting van eiser en voor het geval dat wel bezwaar bestaat, binnen drie dagen te reageren. Uit het dossier is niet gebleken dat het OM bezwaar heeft tegen de uitzetting. Als eiser aanwezig wil zijn bij de behandeling van zijn strafzaak dan betekent dit niet dat eiser niet kan worden uitgezet. Eiser kan vanuit Polen toestemming vragen om de strafzaak te mogen bijwonen. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 januari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.