ECLI:NL:RBDHA:2025:1177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse asielzoeker en de rechtmatigheid van de mandatering van de minister

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Marokkaanse asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 7 januari 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit of nationaliteit van de eiser vast te stellen. De eiser betwistte de rechtmatigheid van de mandatering van de minister en stelde dat de ambtenaren niet bevoegd waren om de maatregel op te leggen. De rechtbank oordeelde echter dat de huidige minister de mandatering correct had overgenomen en dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. De eiser was Nederland onrechtmatig binnengekomen en had zich onttrokken aan het toezicht. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel kon worden opgelegd dan de maatregel van bewaring, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51931
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2003] .
Voortzetting mandaat
2. Eiser voert aan dat de op dit moment namens de minister handelende ambtenaren niet bevoegd zijn om de aan de minister toegekende bestuursmacht uit te oefenen omdat de mandatering hiervan niet geldig is geregeld. Hierdoor zijn de ambtenaren volgens eiser ook niet bevoegd om de bewaring van eiser uit te voeren. Eiser stelt in dat verband dat de mandateringen zijn overgedragen door een daartoe niet langer bevoegde minister. De huidige minister mag niet doen alsof die mandaten van haar komen en moet haar bevoegdheid zelf opnieuw overdragen door het nemen van mandaatbesluiten. De rechtbank mag niet afgaan op een vermoeden van wettigheid. Eiser stelt voor dat de rechtbank hierover een prejudiciële vraag gaat stellen.
3. De Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging beleidsterreinen Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie1 betreft een regeling afkomstig van onder andere de huidige minister. Anders dan eiser stelt is er dus geen sprake van het overdragen van mandatering door een niet meer bevoegde minister. De huidige en daartoe bevoegde minister heeft de mandatering juist actief overgenomen door middel van de hiervoor genoemde regeling. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom de overname van de mandatering niet op deze wijze zou kunnen worden geregeld en de mandatering alleen juist kan worden geregeld als de huidige minister van Asiel en Migratie aparte en nieuwe mandateringsbesluiten neemt ter voortzetting van de reeds bestaande mandateringen. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. De minister heeft ter zitting medegedeeld dat zij de zware grond onder 3i niet handhaaft. Ten aanzien van de zware grond onder 3a stelt eiser dat een vluchteling nooit rechtmatig Nederland binnenkomt. Ten aanzien van de zware grond onder 3b stelt eiser dat hij niet wist dat hij in Ter Apel moest blijven. Om die reden is eiser naar een vriend gegaan en is daar verbleven.
1. Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid en van de Minister van Asiel en Migratie van 2 juli 2024 tot het treffen van een voorziening inzake mandaat, volmacht en machtiging in verband met de instelling van het Ministerie van Asiel en Migratie en benoeming van de bewindspersonen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Asiel en Migratie.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser is Nederland onrechtmatig binnengekomen, namelijk zonder paspoort en zonder visum. Dat hij vervolgens een asielaanvraag heeft ingediend doet hier niet aan af. Daarbij heeft eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Hij heeft geen melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf bij binnenkomst in Nederland, is met onbekende bestemming vertrokken op 13 november 2021 en heeft niet voldaan aan het terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd op 1 december 2021. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De twee zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden onbesproken.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser is namelijk bereid om terug te gaan naar Ter Apel en daar zijn asielprocedure af te wachten. Er is geen reden om aan te nemen dat eiser naar een ander land zou vertrekken. Hij is naar Nederland gekomen omdat hij zich hier veilig voelt als homoseksueel en hij bescherming kan krijgen.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Eiser is al eerder met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich daarmee onttrokken aan het toezicht. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij niet terug wil keren naar zijn land van herkomst, omdat hij daar vreest voor zijn leven. De beroepsgrond slaagt niet.

Evenredigheid/belangenafweging

10. Eiser voert aan dat de minister in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld. Hierbij beroept eiser zich op een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 23 juli 20242 waaruit volgens eiser blijkt dat de minister niet zomaar mag overgaan tot vrijheidsbeneming. Eiser heeft immers voldoende bewijzen overlegd voor de inhoudelijke behandeling zijn asielaanvraag en hij heeft ook contact gehad met een LHBTI+ organisatie in Rotterdam.
11. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser heeft na zijn strafrechtelijke detentie op 29 december 2024 een derde asielaanvraag ingediend. Hiervoor is overwogen dat sprake is van een onttrekkingsrisico. Hieruit volgt dat eiser op grond van artikel 59b van de Vw in bewaring kan worden gesteld, omdat door middel van bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag kunnen worden verkregen (artikel 5.1c, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit). De verwijzing van eiser naar het hiervoor vermelde arrest volgt de rechtbank niet omdat geen sprake is van een gelijksoortige situatie. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
2 ECLI:CE:ECHR:2024:0423JUD007100816.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 januari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.