ECLI:NL:RBDHA:2025:11766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
C/09/686402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van GVM-lijst in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, verblijvend in de PI, vorderde om met onmiddellijke ingang van de GVM-lijst te worden verwijderd. Eiser was eerder door de Rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden wegens gewoontewitwassen en verblijft in voorlopige hechtenis in verband met andere strafzaken. De selectiefunctionaris had eiser op de GVM-lijst geplaatst vanwege een verhoogd risico op ontvluchting en vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de selectiefunctionaris in redelijkheid tot de beslissing om de GVM-status van eiser te handhaven had kunnen komen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de toetsing in kort geding niet ziet op de maatregelen die als gevolg van de GVM-status zijn vastgesteld, maar enkel op de rechtmatigheid van de handhaving van de GVM-status zelf. Eiser werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.999,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/686402 / KG ZA 25-527
Vonnis in kort geding van 4 juli 2025
in de zaak van
[eiser], verblijvend in de PI te [plaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E.A. Blok,
tegen
STAAT DER NED.ERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID), te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. T.J. Crom.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 10 juni 2025, met producties 1 tot en met 4;
- de door de Staat overgelegde producties 1 en 2;
- de mondelinge behandeling van 18 juni 2025;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van de Staat.
1.2.
Ter zitting is de datum voor vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan:
2.1.
[eiser] is bij vonnis van 8 februari 2023 door de Rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden wegens het medeplegen van en het plegen van gewoontewitwassen. [eiser] heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
2.2.
[eiser] verblijft voor een andere strafzaak in voorlopige hechtenis. In die zaak wordt hij verdacht van cocaïnehandel- en smokkel en deelname aan een criminele organisatie.
2.3.
Op 2 oktober 2024 is de detentie van [eiser] aangevangen. Hij werd op 4 oktober 2024 geplaatst in het Huis van Bewaring van de PI [plaats 2] .
2.4.
Op 29 november 2024 is [eiser] door de selectiefunctionaris op advies van het Operationeel Overleg geplaatst op de lijst met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) in de categorie ‘hoog’.
2.5.
De plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst is per 15 mei 2025 verlengd, maar dan in de categorie ‘verhoogd’ in plaats van ‘hoog’. In de verslaglegging is vermeld:
‘Datum overleg: 13 november 2024
Informatie vanuit PI Grave
GRIP-rapport 2024/74258 d.d. 31 oktober 2024
[eiser] is de vader van [naam 1] . [naam 1] is de tactisch leider van het CSV van onder andere [naam 2] , dat een groot internationaal drugsnetwerk runt. Betrokkene is de rol van zijn zoon aan het overnemen. Hij heeft een stem in de besluitvorming van de criminele activiteiten die het CSV wil ondernemen (investeringen in grote partijen cocaïne), maar handelt ook zelf in verdovende middelen. Uit het dossier blijkt dat de organisatie miljoenen (per maand) witwast via underground banking van en naar NL, VK, Dubai en Spanje. Betrokkene heeft de mogelijkheden om te vluchten en ook onder de radar te blijven (A). Tevens zal betrokkene een rol blijven spelen op tactisch niveau voor de organisatie nu voor vele leiders gevangenisstraffen dreigen. Het OM vermoedt dat betrokkene (via leden van de organisatie, dan wel de vrouwen hiervan) de criminele organisatie vanuit detentie voort zal zetten, althans dat zal proberen (B).
Informatie vanuit de PI
Betrokkene heeft een maatregel ontvangen voor het laten invoeren, via bezoek, van een kunststof boksbeugel.
Beoordeling: Plaatsen Hoog (A/B)
Datum overleg: 14 mei 2025
Informatie vanuit PI Krimpen
Wat bij betrokkene momenteel opvalt is dat er zaken worden besproken in de uitgaande post die niet zijn besproken in de inkomende post. Betrokkene heeft verder ook geen andere contacten ter screening aangeboden. Hij is selectief in zijn contacten met het personeel. Hij weet heel goed aan wie hij vragen moet stellen voor het meest gewenste antwoord. Betrokkene stelt zich verder correct op naar het personeel en houdt zich aan de regels. Tijdens de sport- of bibliotheekmomenten is hij ook netjes in zijn houding naar de BOS-medewerkers. Gelet op bovenstaande wordt de GVM-hoog status van betrokkene afgeschaald naar ‘verhoogd’ met dezelfde indicaties.
Beoordeling: afschalen naar verhoogd (A/B)
2.6.
In de mededeling van de verlenging van 15 mei 2025 staat, voor zover relevant, het volgende:
‘U bent door de Dienst Justitiële Inrichtingen op de lijst geplaatst van gedetineerden met een VERHOOGD dreiging voor orde en veiligheid van de inrichting (PI NBI).
De plaatsing is gebaseerd op de volgende criteria(s):
( risico op ) Ontvluchting en/of bevrijding van buiten.,
( vermoedens van) Voortgezet crimineel handelen vanuit detentie.
Beschrijving van de beschikbare informatie, waarop onderstaande maatregelen zijn gebaseerd:
Op 14 mei 2025 bent u besproken in het Operationeel Overleg, Dit in het kader van de 6-maandelijkse evaluatie van uw GVM-status die u opgelegd kreeg in november 2024. Deze bespreking vond plaats op basis van informatie van het Openbaar Ministerie, het GRIP en DJI. Het OO heeft uw GVM status verlaagd naar de categorie Verhoogd, op basis van de indicaties A en B, te weten het risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf en vermoedens van VCHD.
Het OO heeft hierbij het GRIP-rapport 2024 / 74258 in overweging genomen, gedateerd 31 oktober 2024. Dit rapport wordt als actueel, betrouwbaar en concreet beoordeeld.
(…)
Het OO heeft verder kennis genomen van de informatie uit PI Krimpen. Uw gedrag op de afdeling is goed. De enige screening die u heeft ingediend betrof mw. [naam 3] . Deze aanvraag is door de inrichting afgewezen, naar aanleiding van een negatief advies van het OM. U heeft ervoor gekozen verder geen contacten te laten screenen, u ontvangt dus geen bezoek. Hiermee is het voor de inrichting niet mogelijk uw contacten te monitoren.
Op basis van bovenstaande informatie heeft het OO uw risicoprofiel verlaagd naar GVM verhoogd, op basis van dezelfde indicaties.
(…)
Op basis hiervan ben ik voornemens uw toezichtsmaatregelen te verlengen om uw gedrag te monitoren en uw contacten met de buitenwereld. Dit om het risico te minimaliseren dat u een poging tot ontvluchting zult doen, en het risico dat van dat er van buitenaf een uitbraakpoging zal worden gedaan. Ook wil ik het risico minimaliseren dat u zich in de PI zult bezighouden met VCHD. Ik heb u de gelegenheid gegeven te reageren op wat er over u is gezegd zodat ik dit kan meewegen in mijn beslissing. U heeft mij gezegd u blij bent dat de status wordt verlaagd, maar dat het allemaal verschrikkelijk lang duurt. U ervaart de telefonie en bezoekontzegging met uw partner als marteling. U heeft een nieuwe advocaat aangesteld voor uw beklagzaken, mw. Blok.
Ik heb u aangegeven geen nieuwe screeningsaanvraag voor uw partner te hebben ontvangen, terwijl de termijn van de oude is verstreken. U geeft aan problemen te hebben gehad met de formulieren, maar deze nu te hebben opgestuurd naar uw partner. Wij zullen als we de formulieren hebben ontvangen opnieuw advies vragen aan het GRIP en LBIV. Ik heb u geadviseerd uw persoonlijke omstandigheden en die van uw partner goed bij ons kenbaar te maken zodat wij een goede belangenafweging kunnen maken.
U geeft aan de ontwikkelingen in uw strafproces even te willen afwachten en dan deze zomer een
overplaatsingsverzoek te willen indienen. Door de verlaging van uw status heeft u daardoor meer opties. (…)’

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de Staat te veroordelen om hem met onmiddellijke ingang te verwijderen van de GVM-lijst en daarvan melding te maken bij de directeur van de PI, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. [eiser] stond aanvankelijk op GVM-lijst in de categorie ‘hoog’, nu met de status ‘verhoogd’. De beslissing om zijn plaatsing op de GVM-lijst te laten voortduren is onrechtmatig. Deze beslissing is niet gebaseerd op actuele, betrouwbare of concrete informatie en de handhaving, ook al is dat nu met de status ‘verhoogd’ heeft verstrekkende gevolgen voor hem. Voor hem is het van wezenlijk belang dat hij bezoek van zijn partner kan krijgen zonder dat daaraan voorafgaand een zogenoemde screening moet plaatsvinden.
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het wettelijk kader, beleid
4.1.
Op grond van artikel 22 lid 1 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Rspog) stelt de selectiefunctionaris risicoprofielen van gedetineerden vast. Het risicoprofiel wordt op grond van artikel 22 lid 2 van de Rspog vastgesteld aan de hand van de kenmerken van het delict waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, gegevens over eventuele eerdere detentie en eventuele overige informatie, waaronder bevindingen van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (hierna: GRIP).
4.2.
De procedure voor het bepalen van de risicoprofielen is beschreven in de Circulaire beleid gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: de GVM-circulaire). De GVM-circulaire noemt als doel het beheersen van de risico’s die de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) loopt met betrekking tot de veiligheid in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) en/of samenleving. In de GVM-circulaire worden uitgangspunten en bevoegdheden voor het Operationeel Overleg (als adviserend orgaan) uitgelegd en wordt de samenwerking tussen de DJI, het GRIP en het Openbaar Ministerie ten aanzien van GVM-gedetineerden beschreven. De GVM-circulaire vermeldt de indicaties A tot en met F op grond waarvan kan worden besloten om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen. Bij die plaatsing wordt onderscheid gemaakt tussen gedetineerden in de categorieën ‘verhoogd’, ‘hoog’ en ‘extreem’. Voor gedetineerden met het risicoprofiel ‘verhoogd’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij door het Operationeel Overleg gemonitord moeten worden, maar geplaatst kunnen worden in elke PI met een normaal beveiligingsniveau. Voor gedetineerden met het risicoprofiel ‘hoog’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij door het Operationeel Overleg gemonitord moeten worden en in een van de ‘GVM-hoog’ PI’s worden geplaatst.
4.3.
Het besluit om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen wordt genomen door de selectiefunctionaris, na advisering van het Operationeel Overleg. De directeur van de PI stelt de gedetineerde schriftelijk op de hoogte van de plaatsing op de GVM-lijst. Daarbij informeert de directeur van de PI de gedetineerde over de (toezicht)maatregelen die worden opgelegd.
De toetsing in kort geding
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de toetsing in deze zaak niet ziet op de maatregelen die als gevolg van de GVM-status voor [eiser] zijn vastgesteld door de directeur van de PI. Tegen de oplegging van deze maatregelen staat beklag en beroep open bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Van die mogelijkheid heeft [eiser] ook gebruik gemaakt, door zich te wenden tot de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ met een schorsingsverzoek. Op dat verzoek heeft de voorzitter op 23 mei 2025 (afwijzend) beslist.
4.5.
In deze procedure gaat het over de vraag of de beslissing van de selectiefunctionaris om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst te handhaven maar nu met de status ‘verhoogd’ in redelijkheid mocht worden genomen. De voorzieningenrechter is bevoegd hierover een oordeel te geven omdat tegen de beslissing om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen als zodanig geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open staat, zodat de burgerlijke rechter als ‘restrechter’ fungeert.
4.6.
Bij de beoordeling van de beslissing moet de voorzieningenrechter zich terughoudend opstellen: de selectiefunctionaris heeft een ruime beoordelingsvrijheid.
De beslissing tot handhaving van de GVM-status van [eiser]
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid tot de beslissing om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst te handhaven heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter licht dit hieronder toe.
4.8.
Het zojuist aangekondigde oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebaseerd op het oordeel van 23 mei 2025 van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het schorsingsverzoek. De Staat heeft bepleit dat de vordering van [eiser] reeds moet stranden omdat de door de directeur van de PI opgelegde toezichtmaatregelen zijn gebaseerd op dezelfde informatie als de GVM-plaatsing en dat het oordeel van de – gespecialiseerde – rechter doorslaggevend is. Bovendien, zo heeft de Staat aangevoerd, moeten tegenstrijdige beslissingen worden voorkomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ziet het oordeel van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ uitsluitend op de opgelegde maatregelen, voortbouwend op de plaatsing op de GVM-lijst, en bestrijkt diens oordeel niet (mede) de plaatsing zelf of de continuering van de plaatsing. Dat in de uitspraak een cocktail lijkt te zijn ontstaan waarin de voorzitter in de motivering ook iets zegt (of lijkt te zeggen) over de onderbouwing van de (continuering van de) plaatsing op de GVM-lijst, betekent niet dat de voorzieningenrechter zich zou moeten richten naar de in die uitspraak genoteerde bevindingen van de voorzitter.
4.9.
Ook is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van [eiser] niet zonder meer voor afwijzing gereed ligt omdat hij zich niet expliciet heeft gekeerd tegen het geldende beleid dat na de vermelding op de GVM lijst met de status ‘hoog’ altijd eerst wordt afgeschaald naar ‘verhoogd’. In het betoog van [eiser] ligt besloten dat handhaving van de vermelding op de GVM-lijst in zijn geval onredelijk is en dat kan niet anders worden opgevat dan dat hij van mening is dat tot toepassing van het beleid tot afschaling naar ‘verhoogd’ in zijn geval in redelijkheid niet gekomen kan worden. Een inhoudelijke beoordeling van de voorzieningenrechter, uiteraard met inachtneming van de al eerder genoemde terughoudendheid, is daarom noodzakelijk.
4.10.
De plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst is gebaseerd op (vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie en op het risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf. Aan de beslissing om hem op de GVM-lijst te plaatsen en die plaatsing te continueren, ligt het GRIP-rapport van 31 oktober 2024 ten grondslag. In dat GRIP-rapport is onder meer vermeld:
“Blijkend uit de cryptocommunicatie platformen is [eiser] de rol van zijn zoon
[naam 1] aan het overnemen, sinds [naam 1] gedetineerd zit in Spanje. [eiser] heeft een
stem in de besluitvorming van de criminele activiteiten die het CSV wil ondernemen
(investeringen in grote partijen cocaïne), maar handelt ook zelf in verdovende
middelen. We zien [eiser] ook de strategie van de zaak van zijn zoon (en andere
gedetineerd geraakte leden van het CSV) bepalen, getuigen beïnvloeden en
opdrachten geven aan advocaten.
Uit het dossier blijkt dat de Organisatie miljoenen (per maand) witwast via
undergroundbanking van en naar NL, VK, Dubai en Spanje. Witwassen is nu niet ten
laste gelegd aan [eiser] .
[…]
Uit een chat tussen [naam 1] en medeverdachte [medeverdachte] uit 2022 blijkt dat
de Organisatie de macht en de middelen heeft (of meent te hebben) om mensen om
te kopen, ook rechters in Dubai. [medeverdachte] wil [naam 1] overhalen naar Dubai te komen, nu hij
eindelijk uit de VH in Spanje is gekomen.[eiser] heeft een villa in Spanje, onroerend goed in Curaçao, en vermoedelijk ook in
Dubai. Lastig te achterhalen (bleek binnen onderzoek 26Bothell), vanwege allerlei
constructies met bedrijven en katvangers.
Kortom. [eiser] heeft de mogelijkheden om te vluchten en ook onder de radar te
blijven. Tevens zal [eiser] een rol blijven spelen op tactisch niveau voor de
Organisatie nu voor vele leiders gevangenisstraffen dreigen. Het OM vermoedt dat
[eiser] (via leden van de organisatie. dan wel de vrouwen hiervan) de criminele
Organisatie vanuit detentie voort zal zetten, althans dat zal proberen.”
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat deze informatie geheel of in belangrijke mate aan relevantie heeft verloren. Daarom kan de voorzieningenrechter [eiser] niet volgen in diens visie dat die informatie zodanig verouderd is dat de beslissing van 15 mei 2025 daar niet (mede) op gebaseerd kon worden. De enkele omstandigheid dat het GRIP-rapport niet (geheel) juist is ten aanzien van het daarin veronderstelde bezit van onroerend goed van [eiser] (hij voerde ter zitting aan dat hij slechts zijn woonhuis in Nederland en grond op Curaçao in eigendom heeft; de Staat heeft dat niet gemotiveerd weersproken) weegt onvoldoende zwaar om de deugdelijkheid van de rapportage in twijfel te kunnen trekken.
4.12.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat weliswaar geen nieuwe aanwijzingen bestaan voor (vermoedens van) voortgezet criminele handelen vanuit detentie of het risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf, maar dat evenmin zonder meer aangenomen kan worden dat de in het GRIP-rapportage genoemde omstandigheden en risico’s aan volledig aan relevantie hebben ingeboet. In dat licht bezien en daarbij overigens in aanmerking genomen dat het gedrag van [eiser] in de PI als positief wordt ervaren, kon in redelijk geoordeeld worden dat de GVM-status wel vooralsnog in stand blijft maar op het niveau ‘verhoogd’. Die niveauverlaging heeft mogelijk niet direct consequenties voor (de omvang van de) bevoegdheid van de directeur van de PI zekere maatregelen jegens [eiser] te nemen, maar kan wel gevolgen hebben bij de toetsing van specifieke getroffen (nieuwe) maatregelen wanneer [eiser] zich daarover beklaagt.
4.13.
De Staat heeft de instandhouding van de GVM-status nog onderbouwd met een vermoeden dat [eiser] buiten de toegestane kanalen met zijn echtgenote contact onderhoudt, vanwege (kort gezegd) geconstateerde hiaten in de gecontroleerde informatie-uitwisseling. In het licht van de reactie van (de raadsvrouwe van) [eiser] ter zitting – de advocaat van [eiser] geeft nu en dan informatie door over de gezondheidssituatie van de echtgenote en dat kan de geconstateerde hiaten goed verklaren – is het relaas van de Staat enigszins speculatief. Dit baat [eiser] echter niet in de beoordeling van het geschil, nu hiervoor al is geoordeeld dat tot de afschaling naar ‘verhoogd’ van de GVM-status in redelijkheid genomen kon worden - ook zonder dit vermoeden van de Staat.
4.14.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Het gaat [eiser] , zo heeft hij ter zitting toegelicht, in het bijzonder om contact met zijn echtgenote. Zij is veroordeeld voor gewoontewitwassen in de zaak Bothell en haar is 18 maanden gevangenisstraf opgelegd (het hoger beroep loopt). Zij heeft onlangs een kunststof boksbeugel doen bezorgen bij [eiser] in de PI, naar [eiser] stelt: abusievelijk. Minst genomen is dat erg ongelukkig, en in het licht van de veroordeling van zijn echtgenote is begrijpelijk dat een gedegen screening van zijn echtgenote door de PI verlangd wordt alvorens te kunnen overgaan tot verruiming van de contactmogelijkheden tussen beiden. Vervelend is dat die screening vertraagd is – waarbij in het midden wordt gelaten wie daarvoor verantwoordelijk is – maar [eiser] zal er begrip voor moeten hebben dat die procedure eerst (positief) voltooid moet worden.
4.15.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.
3418