ECLI:NL:RBDHA:2025:1176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL24.47266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 31 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag met het besluit van 6 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat de stelling van eiser, dat zijn asielaanvraag ten onrechte niet in behandeling is genomen, niet onderbouwd is. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had op 28 november 2024 een enkele beroepsgrond ingediend, maar heeft geen nadere gronden aangevoerd na een verzoek van de griffie om dit te herstellen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende duidelijk maakt waarom Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en waarom de minister geen aanleiding heeft gezien om de aanvraag zelf in behandeling te nemen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet, en het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47266

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.47267. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 9 augustus 2024 bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek op 13 augustus 2024, op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening aanvaard.
5. Eiser heeft op 28 november 2024 een enkele beroepsgrond ingediend, namelijk dat de asielaanvraag van eiser ten onrechte niet in behandeling is genomen. Uit het dossier volgt dat eiser er door de griffie van deze rechtbank op 28 november 2024 op is gewezen dat de gronden van het beroep ontbreken waarbij hem tot 5 december 2024 de tijd is gegeven dit te herstellen. Eiser heeft geen nadere gronden ingediend. Omdat het door eiser op 28 november 2024 ingediende beroepschrift een enkele beroepsgrond bevat, zal de rechtbank het beroep van eiser inhoudelijk behandelen.
6. De rechtbank constateert dat in het bestreden besluit voldoende duidelijk uiteen is gezet dat, en op grond waarvan, Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Ook wordt voldoende gemotiveerd waarom de minister geen aanleiding heeft gezien de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De stelling van eiser dat de asielaanvraag van eiser ten onrechte niet in behandeling is genomen, is in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat Oostenrijk op onjuiste gronden verantwoordelijk wordt gehouden voor de asielaanvraag van eiser of de minister deze zelf in behandeling had moeten nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.