ECLI:NL:RBDHA:2025:11729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
C/09/682130 / KG ZA 25-231 + C/09/682140 / KG ZA 25-232 + C/09/682142 / KG ZA 25-233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gunning van medische arrestantenzorg aan Regionale Medische Diensten door Nationale Politie in kort geding

In een kort geding bij de Rechtbank Den Haag is de gunning van de medische arrestantenzorg aan Regionale Medische Diensten (RMD) door de Nationale Politie in stand gehouden. De eisende partijen, waaronder Forensisch Artsen Rotterdam-Rijnmond (FARR), FMMU en diverse GGD'en, voerden aan dat RMD niet kon voldoen aan de eisen van de aanbesteding, met name wat betreft de beschikbaarheid van gespecialiseerd personeel. De rechter oordeelde echter dat de Politie de gunning voldoende had gemotiveerd en dat de scores van RMD niet evident onjuist waren. De argumenten van de eisende partijen, waaronder de claim dat RMD met lagere prijzen had ingeschreven door vergoedingen vanuit de Zorgverzekeringswet niet mee te rekenen, werden door de voorzieningenrechter als te laat ingebracht afgewezen. De rechter benadrukte dat een score van 'onvoldoende' op één gunningscriterium niet automatisch leidde tot uitsluiting van de inschrijving, mits andere scores dit konden compenseren. De rechter wees de vorderingen van de eisende partijen af en bevestigde dat RMD de opdracht voor de medische arrestantenzorg mocht uitvoeren, met de verplichting om te voldoen aan de gestelde eisen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummers: C/09/682130 / KG ZA 25-231 + C/09/682140 / KG ZA 25-232 +
C/09/682142 / KG ZA 25-233
Vonnis in kort geding van 4 juli 2025
in de zaak met rolnummer 25-231 van
FORENSISCH ARTSEN ROTTERDAM-RIJNMOND B.V.te Rotterdam,
eiseres,
advocaten mr. J.F. van Nouhuys en mr. E.S.C. van der Hoek, beiden te Rotterdam,
tegen:

1.DE POLITIE te Den Haag,

gedaagde,
advocaten mr. I.J. van en Berge, mr. A.C. Beijering-Beck en mr. V. Jasarevic, allen te Zwolle,
2.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE, KONINKLIJKE MARECHAUSSEE)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mr. A.L.M. de Graaf en mr. A.P.M. Waaijer, beiden te Den Haag,
in de zaak met rolnummer 25-232 van
GEMEENTE AMSTERDAM, DIRECTIE GENEESKUNDIGE EN GEZONDHEIDSDIENST AMSTERDAMte Amsterdam,
OPENBAAR LICHAAM OP BASIS VAN GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING GEMEENTELIJKE GEZONDHEIDSDIENST HOLLANDS NOORDENte Alkmaar,
OPENBAAR LICHAAM OP BASIS VAN GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO KENNEMERLAND, ONDERDEEL GEMEENTELIJKE GEZONDHEIDSDIENST KENNEMERLANDte Haarlem,
eiseressen,
advocaat mr. H. Plas te Deventer,
tegen:

1.DE POLITIE te Den Haag,

gedaagde,
advocaten mr. I.J. van en Berge, mr. A.C. Beijering-Beck en mr. V. Jasarevic, allen te Zwolle,
2.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE, KONINKLIJKE MARECHAUSSEE)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mr. A.L.M. de Graaf en mr. A.P.M. Waaijer, beiden te Den Haag,
en
in de zaak met rolnummer 25-233 van
FMMU B.V.te Utrecht,
eiseres,
advocaten mr. E.K. Sneeuw en mr. P.V. Kleijn, beiden te Utrecht,
tegen:

1.DE POLITIE te Den Haag,

gedaagde,
advocaten mr. I.J. van en Berge, mr. A.C. Beijering-Beck en mr. V. Jasarevic, allen te Zwolle,
2.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE, KONINKLIJKE MARECHAUSSEE)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mr. A.L.M. de Graaf en mr. A.P.M. Waaijer, beiden te Den Haag,
in welke drie zaken (25-231 + 25-232 + 25-233) is tussengekomen:
REGIONALE MEDISCHE DIENSTEN B.V.te Rijswijk,
advocaten mr. L. Bozkurt te Rotterdam en mr. E.E. Zeelenberg te Duiven.
De zaken met de rolnummers 25-231, 25-232 en 25-233 worden samen aanduid als ‘de drie zaken’.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘FARR’ (eiseres in de zaak met rolnummer 25-231), ‘de GGD’en’ (eiseressen in de zaak met rolnummer 25-232 gezamenlijk), ‘FMMU’ (eiseres in de zaak met rolnummer 25-233), ‘de Politie’ (gedaagde sub 1 in de drie zaken), ‘de Staat’ (gedaagde sub 2 in de drie zaken) en ‘RMD’ (interveniënt in de drie zaken). FARR, de GGD’en en FMMU gezamenlijk worden ‘de eisende partijen’ genoemd en gedaagden in de drie zaken gezamenlijk worden ‘de Politie c.s.’ (vrouwelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier in de zaak met rolnummer 25-231 bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 24 maart 2025, met producties 1 tot en met 17;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst, althans voeging, van RMD;
- de schriftelijke reactie van de Politie , met producties A tot en met E;
- de conclusie van antwoord van de Staat;
- de conclusie van antwoord van RMD, met producties 001 tot en met 011.
1.2.
Het procesdossier in de zaak met rolnummer 25-232 bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 24 maart 2025, met de daarbij en nadien overgelegde producties 001 tot en met 030 [1] ;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst, althans voeging, van RMD;
- de schriftelijke reactie van de Politie, met producties A tot en met E;
- de conclusie van antwoord van de Staat;
- de conclusie van antwoord van RMD, met producties 001 tot en met 012;
- de aanvullende productie F van de Politie.
1.3.
Het procesdossier in de zaak met rolnummer 25-233 bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 24 maart 2025, met de daarbij en nadien overgelegde producties 1 tot en met 12, 17 tot en met 20 (aangepast), 23 (aangepast), 26 (aangepast), 28 tot en met 34 en 36 [2] ;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst, althans voeging, van RMD;
- de conclusie van antwoord van RMD, met producties 1 tot en met 10;
- de schriftelijke reactie van de Politie, met producties A tot en met E;
- de conclusie van antwoord van de Staat.
1.4.
De drie zaken zijn gevoegd behandeld op 13 juni 2025. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van FARR, de GGD’en, FMMU, de Politie en RMD het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Deze maken deel uit van het dossier.
1.5.
In de zaak met rolnummer 25-231 heeft mr. Van Nouhuys tijdens de mondelinge behandeling een nieuw punt naar voren gebracht. Volgens FARR is er een tweede aanwijzing dat de inschrijving van RMD onvergelijkbaar is met de overige inschrijvingen. Zij leidt dit af uit een artikel in de NRC, waaruit zou blijken dat RMD op de vraag van een journalist hoe zij tegen veel lagere prijzen voor de onderhavige opdracht heeft kunnen inschrijven heeft geantwoord dat dit verschil vermoedelijk te verklaren is doordat bij RMD de vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet niet wordt meegerekend, althans doordat de concurrentie de vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet niet in de geoffreerde prijs heeft verdisconteerd (zie randnummer 31. van en de bijlage bij de pleitaantekeningen van FARR). De Politie, de Staat en RMD hebben ter zitting kort op deze nieuwe stelling van FARR gereageerd, maar zij hebben primair kenbaar gemaakt dat zij door dit nieuwe punt overvallen zijn en dat zij daar onvoldoende verweer tegen kunnen voeren. Bij die stand van zaken acht de voorzieningenrechter deze nieuwe stelling van FARR in strijd met de goede procesorde, zodat daarop geen acht wordt geslagen. De voorzieningenrechter geeft de Politie en de Staat wel in overweging om, na (nadere) bestudering van deze stelling van FARR, zo nodig nader onderzoek te doen naar de vraag of/op welke wijze de vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet in de inschrijvingen is verdisconteerd, te beoordelen of de eerlijke mededinging in de aanbestedingsprocedure is aangetast en de bevindingen met de overige inschrijvers te delen. Dit alles gaat het kader van deze kortgedingprocedure te buiten.
1.6.
De datum voor het wijzen van vonnis in de drie zaken is bepaald op vandaag.

2.De incidenten tot tussenkomst

2.1.
RMD heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de drie zaken. Ter zitting hebben FARR, de GGD’en, FMMU, de Politie en de Staat verklaard geen bezwaar te hebben tegen die tussenkomst. RMD is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Verder is niet gebleken dat de tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten in de drie zaken

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Naar aanleiding van een advies van de Commissie Forensisch Medisch Onderzoek en Medische Arrestantenzorg (Commissie Hoes) van 28 september 2017 om voor medische zorg in arrestantencomplexen onderscheid te maken tussen forensisch medisch onderzoek (FMO) en medische arrestantenzorg (MAZ), heeft de Politie, mede namens de Staat, op 25 oktober 2023 een Europese openbare aanbestedingsprocedure aangekondigd voor ‘Medische Arrestantenzorg 2023’, hierna ‘de opdracht’. Het gaat daarbij om een procedure voor sociale en andere specifieke diensten (SAS-procedure). De opdracht is als volgt beschreven:
3.2.
De opdracht is nader omschreven in de ‘Offerte-aanvraag SAS-procedure’ (hierna ‘de Offerteaanvraag’) en de daarbij behorende bijlagen, waaronder (voor zover hier van belang) bijlage 2 (Details per Perceel), bijlage 3 (het Programma van Eisen), bijlage 4 (Gunningscriteria MAZ) en bijlage 5 (Gunningsmodel en Prijzenbladen). In fase 1 van de opdracht konden potentiële inschrijvers vragen stellen over de documenten, waarna in fase 2 één-op-één gesprekken zijn gehouden met als doel om eventuele overgebleven vragen te bespreken. Na het afronden van fase 2 zijn de definitieve aanbestedingsstukken op TenderNed gepubliceerd, waarna geïnteresseerde partijen nogmaals vragen konden stellen. De antwoorden op alle gestelde vragen zijn vervolgens verzameld in één Nota van Inlichtingen.
3.3.
In paragraaf 5.1 van de Offerteaanvraag is de volgende rechtsverwerkingsclausule opgenomen:
3.4.
De opdracht is onderverdeeld in 10 percelen: (1) Noord Nederland, (2) Oost Nederland, (3) Noord-Holland, (4) Amsterdam, (5) Den Haag, (6) Midden-Nederland, (7) Rotterdam, (8) Zeeland West-Brabant, (9) Oost-Brabant en (10) Limburg. De opdracht wordt per perceel gegund aan de inschrijver met de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs/kwaliteitverhouding. Verder wordt per perceel een zogenoemde wachtkamerovereenkomst gesloten met de inschrijver die als tweede in de rangorde is geëindigd.
3.5.
In de Offerteaanvraag is met betrekking tot de gunningscriteria de volgende tabel opgenomen:
Voor de inhoud van gunningscriteria, de (sub)subgunningscriteria en de beoordeling daarvan is in de Offerteaanvraag verwezen naar bijlage 4 en 5.
3.6.
In bijlage 3 (het Programma van Eisen) wordt onder meer een beschrijving gegeven van de eisen die aan de opdracht worden gesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen inschrijvingseisen en uitvoeringseisen. De uitvoeringseisen hebben onder meer betrekking op de permanente beschikbaarheid van bevoegd en bekwaam personeel (eis 7), bereikbaarheid (eis 8), beschikbaarheid en het inzetten van derde partijen (eis 9) en de aan artsen en overige medewerkers te stellen eisen (eisen 26 en 27). Door middel van het indienen van een ingevuld Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) moesten de inschrijvers verklaren dat zij aan alle in de aanbestedingsstukken gestelde eisen (zullen gaan) voldoen.
3.7.
In bijlage 4 heeft de Politie c.s. toegelicht dat per perceel een beoordelingscommissie zal worden ingesteld, waarvan de leden de inschrijvingen individueel beoordelen en per (sub)subgunningscriterium voorzien van een score. Daarbij worden punten toegekend bij een (gemiddelde) beoordeling hoger dan 2,00. Een beoordeling lager dan 2,00 leidt tot een negatieve puntentoekenning. Vervolgens worden de resultaten van de individuele beoordelingen gezamenlijk door de leden van de beoordelingscommissie besproken, waarna per (sub)subgunningscriterium een gemiddelde wordt vastgesteld, dat wordt ingevuld in het model in bijlage 5.
3.8.
Verder heeft de Politie c.s. in bijlage 4 per gunningscriterium toegelicht welk doel zij ermee wil bereiken en welke punten de inschrijver in zijn implementatieplan moet uitwerken/op welke onderwerpen de inschrijver moet ingaan. Met betrekking tot GC-2 is in bijlage 4 onder meer het volgende opgenomen:
3.9.
In bijlage 5 zijn de bij de gunningscriteria GC-1 tot en met GC-3 behorende subgunningscriteria vermeld, waarbij is toegelicht hoeveel punten inschrijvers per subgunningscriterium konden behalen. Voor de drie zaken zijn met name GC-2 en het bijbehorende subsubgunningscriterium 1a relevant. In de in bijlage 5 opgenomen tabel (Plan van Aanpak Implementatie) is met betrekking tot GC-2 vermeld:
3.10.
Verder is in bijlage 5 het volgende beoordelingskader opgenomen:
3.11.
FARR heeft ingeschreven op de percelen 5, 7 en 8, de GGD’en (in combinatie) op de percelen 3 en 4 en FMMU en RMD hebben allebei op alle percelen van de opdracht ingeschreven.
3.12.
In verband met geconstateerde prijsverschillen tussen de verschillende inschrijvingen heeft de Politie c.s. verduidelijkingsvragen aan FARR, FMMU en RMD gesteld. De betreffende partijen hebben vervolgens een toelichting op hun prijzen gegeven, waarbij RMD desgevraagd heeft gegarandeerd de dienstverlening overeenkomstig de aanbestedingsstukken uit te zullen voeren. De door FARR, FMMU en RMD gegeven toelichting was voor de Politie c.s. afdoende. Verder is de Politie c.s. na dit onderzoek tot de conclusie gekomen dat de inschrijving van RMD niet abnormaal laag, irreëel of manipulatief was.
3.13.
RMD is voor alle percelen als de inschrijver met de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs/kwaliteitverhouding aangemerkt. Op 3 maart 2025 heeft de Politie c.s. haar gunningsbeslissing per perceel bekend gemaakt aan de inschrijvers die op dat perceel hadden ingeschreven. Daarbij heeft de Politie c.s. meegedeeld dat zij voornemens is de opdracht te gunnen aan RMD. Verder heeft de Politie c.s. in bijlage 1 bij de gunningsbeslissing een overzicht opgenomen van de eindscore en de scores per (sub)subgunningscriterium van zowel de betreffende inschrijver als van RMD. In bijlage 2 bij de gunningsbeslissing heeft de Politie c.s. vervolgens een toelichting gegeven op de relatieve voordelen van de winnende inschrijving van RMD ten opzichte van de inschrijving van de betreffende inschrijver.

4.Het geschil

Opmerking vooraf
4.1.
De eisende partijen hebben in hun inleidende dagvaardingen gesteld dat op RMD een of meer facultatieve uitsluitingsgronden van toepassing moeten zijn, vanwege een tekortkoming in de nakoming van een raamovereenkomst met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Volgens de eisende partijen had dit ertoe moeten leiden dat RMD van deelname aan de aanbesteding werd uitgesloten en de Politie c.s. had in ieder geval in de gunningsbeslissing moeten motiveren waarom de inschrijving van RMD niet ter zijde is gelegd. In de schriftelijke reacties in de drie zaken heeft de Politie uitvoerig toegelicht dat RMD zelf niet betrokken was bij de uitvoering van de overeenkomst met het COA en dat RMD en het COA desgevraagd aan de Politie hebben bevestigd dat geen sprake is geweest van ernstige of voortdurende tekortkomingen door (de onderaannemers van) RMD. FARR heeft ter zitting verklaard dat de Politie dit punt wat haar betreft voldoende heeft opgehelderd en dat de voorzieningenrechter daarover geen oordeel meer hoeft te geven. De GGD’en en FMMU zijn tijdens de mondelinge behandeling niet meer (voldoende gemotiveerd) op dit punt ingegaan, zodat de voorzieningenrechter er van uit gaat dat ook zij hun stellingen met betrekking tot de uitsluitingsgronden, tegenover het gemotiveerde verweer van de Politie, niet langer handhaven. In dit vonnis laat de voorzieningenrechter dit onderwerp daarom rusten.
In de zaak met rolnummer 25-231:
4.2.
FARR vordert – zakelijk weergegeven –
primairde Politie c.s. te verbieden om de opdracht op basis van de gunningsbeslissingen te gunnen aan RMD, de Politie c.s. te gebieden om de inschrijvingen van RMD ongeldig te verklaren en de Politie c.s. te gebieden om nieuwe, adequaat gemotiveerde gunningsbeslissingen te nemen;
subsidiairde Politie c.s. te verbieden om de opdracht op basis van de gunningsbeslissingen te gunnen aan RMD en de Politie c.s. te gebieden om effectief onderzoek te doen naar de geldigheid van de inschrijvingen van RMD en
meer subsidiairde Politie c.s. te verbieden om over te gaan tot gunning van de opdracht en haar, voor zover zij de opdracht nog wenst te gunnen, te gebieden om de opdracht opnieuw aan te besteden, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Politie c.s. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Daartoe stelt FARR – samengevat – het volgende. De Politie c.s. heeft op de percelen 7 en 8 (en op de percelen 1, 4, 6 en 10) voor wat betreft GC-2 sub 1a (expertise en aantallen) aan RMD de score ‘onvoldoende’ toegekend. Dit oordeel betekent niets anders dan dat de Politie c.s. het onwaarschijnlijk acht dat zij zal krijgen wat zij in de aanbestedingsstukken heeft gevraagd, of dat de kosten ernstig worden verhoogd. Die onzekerheid maakt de inschrijving van RMD ongeschikt en onvergelijkbaar met de inschrijvingen die wel aan de gestelde vereisten voldoen. De Politie c.s. had de inschrijving van RMD daarom op grond van het gelijkheidsbeginsel ongeldig moeten verklaren. Daar komt bij dat het ongeloofwaardig is dat RMD op de percelen 2, 3, 5 en 9 met betrekking tot GC-2 sub 1a wel een voldoende heeft gescoord. Bovendien is het niet realistisch dat RMD de vereiste expertise/aantallen op alle tien percelen zou kunnen waarmaken, terwijl ten aanzien van zes van de percelen al is geconstateerd dat dat onwaarschijnlijk is. RMD heeft in haar inschrijvingen ook niet onderbouwd dat zij de vereiste expertise en aantallen op tien percelen kan waarmaken.
Met betrekking tot perceel 5 stelt FARR dat de Politie c.s. in strijd met het transparantiebeginsel heeft nagelaten om in de gunningsbeslissing de relevante kenmerken en voordelen van RMD uit te werken voor de subgunningscriteria waarop FARR hoger heeft gescoord dan RMD of waarop FARR en RMD dezelfde score hebben behaald.
Wanneer de inschrijvingen van RMD ongeldig worden verklaard, komt FARR in aanmerking voor gunning van de percelen 5 en 7, waar zij als tweede is geëindigd, en van de wachtkamerovereenkomst voor perceel 8, waar zij als derde is geëindigd.
In de zaak met rolnummer 25-232:
4.4.
De GGD’en vorderen – zakelijk weergegeven –
primairde Politie c.s. te verbieden om de percelen 3 en 4 aan RMD te gunnen op basis van de huidige gunningsbeslissingen, de Politie c.s. te gebieden om RMD uit sluiten van verdere deelname aan de aanbestedingsstukken en de Politie c.s. te gebieden om de percelen aan de GGD’en te gunnen, voor zover de Politie c.s. daartoe nog wenst over te gaan;
subsidiairde Politie c.s. te verbieden om de percelen 3 en 4 te gunnen op basis van de huidige gunningsbeslissingen, de Politie c.s. te gebieden om de inschrijvingen van RMD op de percelen 3 en 4 aan een nader onderzoek te onderwerpen en de uitkomsten van dat onderzoek in nieuwe gunningsbeslissingen te motiveren;
meer subsidiairde Politie c.s. te gebieden om de aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden en haar te gebieden om een nieuwe aanbestedingsprocedure te organiseren, voor zover de Politie c.s. de opdracht nog wenst te gunnen;
meest subsidiairde Politie c.s. te gebieden om de GGD’en in een nieuwe gunningsbeslissing te voorzien van een voldoende motivering van het gunningsvoornemen, althans een in goede justitie te bepalen voorziening te treffen, en
voorwaardelijk(voor zover de vorderingen worden afgewezen) de Politie c.s. te verbieden om de percelen 3 en 4 gedurende een (turbo)spoedappèl aan RMD te gunnen, een en ander met veroordeling van de Politie c.s. in de proceskosten.
4.5.
Daartoe stellen de GGD’en – samengevat – het volgende. In het werkgebied van de percelen 3 en 4 heeft Arts en Zorg, een handelsnaam van RMD, slechts één huisartsenpraktijk. RMD zal daarom veel gespecialiseerd en gekwalificeerd personeel moeten werven om de opdracht uit te kunnen voeren. Uit een artikel in
“Medisch Contact”kan worden afgeleid dat RMD nog afspraken moet maken over de inzet van personeel in de regio’s die zij erbij krijgt. Dit betekent dat RMD op dit moment niet kan garanderen dat zij voldoende gespecialiseerd en gekwalificeerd personeel kan leveren, zodat – mede gelet op de schaarste op de arbeidsmarkt van gekwalificeerd medisch personeel – moet worden getwijfeld aan de inhoud, de juistheid en de haalbaarheid van de verklaringen en beloftes die RMD heeft gedaan. Daarom had de Politie c.s. de inschrijving van RMD ongeldig moeten verklaren, omdat deze non-conform, voorwaardelijk en ongeschikt is.
Ook heeft de Politie c.s. nagelaten om de relatieve voordelen van RMD in de gunningsbeslissing te motiveren en heeft zij het verschil in scores van RMD met betrekking tot de percelen 3 en 4 niet toegelicht. RMD heeft enerzijds voor perceel 4 op een essentieel onderdeel van de dienstverlening een onvoldoende gescoord, terwijl de beoordelingscommissie anderzijds een nagenoeg perfecte score heeft toegekend. In de gegeven gunningsbeslissingen wordt deze inconsistentie niet gemotiveerd.
Ten slotte stellen de GGD’en dat hun inschrijvingen op de percelen 3 en 4 onjuist zijn beoordeeld, omdat de kritiek van de beoordelingscommissie op de implementatieplannen van de GGD’en onterecht is.
De combinatie van de GGD’en is met betrekking tot de percelen 3 en 4 als tweede geëindigd en komt bij ongeldigverklaring van de inschrijvingen van RMD voor gunning van die percelen in aanmerking.
In de zaak met rolnummer 25-233:
4.6.
FMMU vordert – zakelijk weergegeven –
primairde Politie c.s. te verbieden om de percelen op basis van de gunningsbeslissingen te gunnen aan RMD, de Politie c.s. te gebieden om de inschrijving van RMD ter zijde te leggen en de Politie c.s. te gebieden om een nieuw en afdoende gemotiveerd voornemen tot gunning bekend te maken, althans de huidige gunningsbeslissingen afdoende te motiveren;
subsidiairde Politie c.s. te verbieden om de percelen op basis van de gunningsbeslissingen te gunnen aan RMD, de Politie c.s. te gebieden om de inschrijving van RMD nader te onderzoeken op geldigheid en haar te gebieden de uitkomsten van dat onderzoek in nieuwe gunningsbeslissingen te motiveren en
meer subsidiairde Politie c.s. te gebieden om de aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden en haar te gebieden om een nieuwe aanbestedingsprocedure te organiseren, voor zover de Politie c.s. de opdracht nog wenst te gunnen, een en ander met veroordeling van de Politie c.s. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.7.
Daartoe stelt FMMU – samengevat – het volgende. RMD heeft op de percelen 1, 2, 6, 8, 9 en 10 een onvoldoende gescoord met betrekking tot GC-2 sub 1a. Dit betekent dat het onwaarschijnlijk is dat RMD de tijdige beschikbaarheid van gepaste medische zorg kan garanderen, althans dat de kosten voor die zorg ernstig verhoogd worden. Door de score ‘onvoldoende’ is de inschrijving van RMD onvergelijkbaar met de overige inschrijvingen. De Politie c.s. had de inschrijvingen van RMD bovendien ter zijde moeten leggen omdat deze niet aan de gestelde minimale kwaliteitseisen voldoen.
Dat RMD met betrekking tot andere percelen op dit subgunningscriterium wel een voldoende heeft gescoord is niet aannemelijk. Ook daar zal RMD de door de Politie c.s. uitgevraagde zorg niet kunnen leveren. Daar komt bij dat het niet waarschijnlijk is dat RMD de vereiste zorg op alle percelen tegelijk kan aanbieden, als zij daar volgens de beoordelingscommissie op perceelniveau al niet toe in staat is. Dit geldt te meer nu het COA recent een nieuwe raamovereenkomst met RMD heeft gesloten, waarvoor RMD ook dienstverleners nodig heeft.
Verder zijn de door RMD aangeboden prijzen substantieel lager dan die van de overige inschrijvers, irreëel en manipulatief en deze bevestigen dat RMD de uitgevraagde prestatie niet kan leveren.
De Politie c.s. heeft de gunningsbeslissingen ook gebrekkig gemotiveerd. Zij heeft immers nagelaten om de kenmerken en relatieve voordelen van RMD uit te werken met betrekking tot de subgunningscriteria waarop de inschrijving van FMMU ten opzichte van RMD hoger of gelijk heeft gescoord.
Ten slotte is de aanbestedingsprocedure ook overigens gebrekkig omdat het voor inschrijvers niet, althans zeer beperkt, mogelijk is om zich te onderscheiden op kwaliteit, terwijl een goed beoordelingskader ontbreekt.
FMMU is tweede geworden met betrekking tot de percelen 1, 2, 6, 8 en 9 en derde met betrekking tot perceel 10, zodat zij bij ongeldigverklaring van de inschrijvingen van RMD in aanmerking komt voor gunning van de percelen, dan wel van de wachtkamerovereenkomst.
In de drie zaken:
4.8.
De Politie, de Staat en RMD voeren verweer tegen de vorderingen van de eisende partijen. Hun verweer zal hierna, voor zover nodig, worden besproken.
4.9.
RMD vordert in de drie zaken – zakelijk weergegeven – de Politie en RMD te gebieden om de opdracht met betrekking tot de betreffende percelen definitief te gunnen aan RMD en over te gaan tot het sluiten van een overeenkomst met RMD, met veroordeling van FARR (in de zaak met rolnummer 25-231), de GGD’en (in de zaak met rolnummer 25-232) en FMMU (in de zaak met rolnummer 25-233) in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.10.
Verkort weergegeven stelt RMD daartoe dat zij er belang bij heeft dat de opdracht definitief aan haar gegund wordt en dat zij daarom belang heeft bij afwijzing van de vorderingen van de eisende partijen, omdat die definitieve gunning daardoor in gevaar kan komen.
4.11.
Voor zover nodig zullen de standpunten van de eisende partijen en de Politie c.s. met betrekking tot de vorderingen van RMD hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
In de drie zaken hebben de eisende partijen voor een deel dezelfde stellingen ingenomen. Die stellingen zullen hierna zoveel mogelijk samen worden besproken. Daarna zullen de resterende stellingen per zaak worden behandeld.
In de drie zaken
Is de inschrijving van RMD ongeldig omdat RMD een ‘onvoldoende’ heeft gescoord, dan wel omdat zij niet aan de gestelde eisen kan voldoen?
5.2.
FARR en FMMU hebben (samengevat) gesteld dat de door RMD voor de percelen 1, 4, 6, 7, 8 en 10 met betrekking tot GC-2 sub 1a behaalde score ‘onvoldoende’ had moeten leiden tot ongeldigheid van de inschrijvingen van RMD. Die score betekent dat op voorhand duidelijk is dat RMD haar inschrijvingen niet kan waarmaken, aldus FARR en FMMU. Volgens FARR en FMMU zijn de inschrijvingen van RMD niet te vergelijken met de inschrijvingen van andere partijen, die wel aan de gestelde eisen voldoen, en de Politie c.s. had de inschrijvingen van RMD daarom als ongeldig ter zijde moeten leggen. De eisende partijen hebben verder gesteld dat de inschrijvingen van RMD niet voldoen aan de in de aanbestedingsstukken gestelde eisen, omdat RMD de beschikbaarheid van voldoende deskundig personeel niet kan garanderen, althans niet zonder dat de kosten ernstig worden verhoogd. Ter onderbouwing van hun standpunten hebben de eisende partijen verwezen naar een artikel in
“Medisch Contact”, waaruit volgens hen kan worden afgeleid dat RMD nog afspraken moet maken over de inzet van personeel in de regio’s die zij erbij krijgt en dat zij nog veel gespecialiseerd en gekwalificeerd personeel zal moeten werven om de opdracht uit te kunnen voeren. Mede gelet op de schaarste op de relevante arbeidsmarkt moet worden getwijfeld aan de inhoud, de juistheid en de haalbaarheid van de verklaringen en beloftes die RMD heeft gedaan, aldus opnieuw de eisende partijen. FMMU heeft aanvullend nog gesteld dat uit de door RMD behaalde scores geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat RMD met een extreem lage en onvoldoende gekwalificeerde bezetting zal werken, zeker nu het COA een nieuwe raamovereenkomst met RMD heeft gesloten, waarvoor RMD ook gekwalificeerd personeel beschikbaar zal moeten hebben.
5.3.
Uit het in bijlage 5 bij de Offerteaanvraag gegeven beoordelingskader blijkt dat een score ‘onvoldoende’ wordt toegekend als de leden van de beoordelingscommissie tot de conclusie zijn gekomen dat de beschrijving incompleet is en/of niet voldoet aan de eisen en verwachtingen, waarbij zij ten minste één zwaarwegende bedenking (of drie minder zwaar wegende bedenkingen) hebben waardoor het halen van de doelen van de opdrachtgever onwaarschijnlijk is of de kosten ernstig verhoogd worden. De Politie c.s. heeft in dit verband aangevoerd dat, anders dan FARR en FMMU hebben gesuggereerd, GC-2 sub 1a niet is bedoeld om te controleren of de inschrijver gepaste maatregelen/oplossingen aanbiedt, die ertoe leiden dat het minimaal vereiste dienstverleningsniveau wordt gerealiseerd. Daarbij heeft de Politie c.s. toegelicht dat zij geen minimale score heeft geëist met betrekking tot de (sub)subgunningscriteria, dat bij een score van 2,00 (onvoldoende) 0 punten worden toegekend, dat bij een score van 1,99 of lager puntenaftrek plaatsvindt en dat van de sanctie uitsluiting bij het behalen van de score ‘onvoldoende’ of lager geen sprake is. Volgens de Politie wordt het minimale kwaliteitsniveau dat in de onderhavige aanbesteding gehandhaafd zal worden gevormd door de uitvoeringeisen in het Programma van Eisen. De Staat heeft daar nog aan toegevoegd dat met het gekozen systeem voor puntentoekenning wordt bewerkstelligd dat kwalitatieve verschillen tussen de inschrijvers worden uitvergroot, zodat inschrijvers zich kunnen onderscheiden. Daarbij heeft de Staat benadrukt dat dat effect teniet zou worden gedaan wanneer drie van de te behalen scores (onvoldoende, slecht en niet beoordeelbaar/onbespreekbaar/onacceptabel) altijd direct zouden leiden tot ongeldigheid van een inschrijving. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Politie c.s. met het voorgaande duidelijk heeft onderbouwd dat de in de aanbestedingsstukken bekend gemaakte beoordelingsmethodiek niet tot gevolg heeft dat een inschrijver die de score ‘onvoldoende’ behaalt onmiddellijk van verdere deelname moet worden uitgesloten. De stellingen van FARR en FMMU worden reeds daarom verworpen.
5.4.
Bovendien heeft de Politie c.s. terecht naar voren gebracht dat de toekenning van de score ‘onvoldoende’ niet betekent dat de beoordelingscommissie van oordeel is dat de inschrijver niet aan de in de aanbestedingsstukken gestelde eisen zal voldoen. In de toelichting op GC-2 in bijlage 4 bij de Offerteaanvraag is immers vermeld dat de manier waarop inschrijvers voornemens zijn de dienstverlening te organiseren onderscheidend vermogen oplevert ten aanzien van dit gunningscriterium en het daarmee te bereiken doel. De Politie c.s. heeft in dit verband voldoende onderbouwd dat dit betekent dat de leden van de beoordelingscommissie zich een oordeel vormen over de wijze waarop inschrijvers van plan zijn om invulling te geven aan de uitvoering, waarbij een beschrijving die bijvoorbeeld minder duidelijk is, vragen onbeantwoord laat of minder vertrouwen biedt tot bedenkingen leidt bij de beoordelingscommissie en daarmee een lagere score oplevert. Daarmee heeft de Politie c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat een lagere beoordeling op kwaliteit, zoals RMD heeft behaald met betrekking tot GC-2 sub 1a, niet automatisch betekent dat op voorhand vaststaat dat RMD de inschrijving (de vereiste kwaliteit) niet zal kunnen waarmaken (leveren). Het oordeel van de beoordelingscommissie dat het onwaarschijnlijk is dat het doel van de opdrachtgever op dit punt wordt behaald is daarvoor niet voldoende. Dit geldt te meer nu de Politie heeft toegelicht dat de beoordelingscommissies met betrekking tot GC-2 sub 1a de door RMD opgegeven aantallen van het uitvoerende team voor de percelen 1, 4, 6, 7, 8 en 10 als ‘krap’ hebben beoordeeld en dat zij geen oordeel hebben uitgesproken over de aangeboden expertise of eventuele verhoging van kosten. De Politie heeft daarbij voldoende onderbouwd dat de beoordelingscommissies daarmee alleen kenbaar hebben gemaakt dat zij er niet van overtuigd zijn dat de door RMD in het plan van aanpak gegeven beschrijving onderscheidend vermogen oplevert, niet dat RMD niet aan de gestelde eisen voldoet of zal voldoen.
5.5.
Volgens de eisende partijen moet er gelet op een bericht in
“Medisch Contact”en rekening houdend met schaarste op de markt van voor de opdracht gekwalificeerd personeel in de zorg van uit worden gegaan dat RMD niet in staat is om te voldoen aan de door de Politie c.s. gestelde eisen, omdat RMD niet kan garanderen dat zij kan beschikken over voldoende gekwalificeerd personeel om de opdracht uit te voeren. Hiermee miskennen de eisende partijen, zoals ook de Politie c.s. heeft aangevoerd, dat RMD pas bij de uitvoering van de opdracht hoeft te voldoen aan de in het Programma van Eisen opgenomen eisen met betrekking tot de beschikbaarheid van bevoegd en bekwaam personeel (eis 7), bereikbaarheid (eis 8), beschikbaarheid en het inzetten van derde partijen (eis 9) en de aan artsen en overige medewerkers te stellen eisen (eisen 26 en 27). Vast staat dat RMD met het indienen van een UEA heeft verklaard dat zij volledig voldoet of zal voldoen aan de in de aanbestedingsstukken gestelde eisen, waaronder de in het Programma van Eisen opgenomen uitvoeringseisen, en de Politie c.s. mocht van de juistheid van die verklaring uitgaan. Dit zou alleen anders zijn als op het moment van inschrijving voor een opdracht al evident is dat een inschrijver niet aan de gestelde eisen zal kunnen voldoen, maar de eisende partijen hebben niet concreet gemaakt dat die situatie zich hier voordoet. Hun aannames op basis van een artikel in
“Medisch Contact”en de omstandigheid dat RMD onlangs een nieuwe raamovereenkomst met het COA heeft gesloten, zoals FMMU heeft gesteld, zijn daarvoor niet voldoende.
5.6.
Het voorgaande betekent dat de eisende partijen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de inschrijvingen van RMD ongeldig hadden moeten worden verklaard vanwege de score ‘onvoldoende’ met betrekking tot GC-2 sub 1a of omdat op voorhand duidelijk is dat zij niet aan de gestelde vereisten zal voldoen.
Heeft de score ‘onvoldoende’ gevolgen voor de overige percelen?
5.7.
Verder hebben de eisende partijen (samengevat) betoogd dat het niet geloofwaardig is dat RMD met betrekking tot de percelen 2, 3, 5 en 9 een zodanig andere inschrijving heeft gedaan dat zij voor die percelen wel een ‘voldoende’ heeft kunnen behalen voor GC-2 sub 1a. Nu de Politie c.s. met betrekking tot zes van de tien percelen heeft geconstateerd dat het onwaarschijnlijk is dat RMD de gevraagde dienstverlening kan uitvoeren, is het des te onwaarschijnlijker dat RMD met betrekking tot alle tien percelen aan de gestelde eisen kan voldoen, zodat de beoordeling ‘voldoende’ voor de percelen 2, 3, 5 en 9 op losse schroeven komt te staan, aldus de eisende partijen. Volgens de eisende partijen is niet gebleken dat RMD in haar inschrijvingen heeft onderbouwd dat zij de opdracht op tien percelen zal kunnen uitvoeren en is de Politie c.s. eraan voorbij gegaan dat het gunnen van alle percelen aan RMD grote gevolgen heeft voor de uitvoering van de opdracht op alle tien percelen.
5.8.
Tegenover de stellingen van de eisende partijen heeft de Politie c.s. naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderbouwd dat, nog daargelaten dat die stellingen speculatief van aard zijn omdat de eisende partijen de inhoud van de inschrijvingen van RMD niet kennen en zij hun standpunt vooral baseren op een artikel in
“Medisch Contact”, de eisende partijen miskennen dat ieder perceel een specifieke zorgbehoefte kent. De Politie c.s. heeft in dit verband toegelicht dat er tussen de percelen verschillen bestaan met betrekking tot de locaties, het aantal ingeslotenen en de indicatie van het aantal verrichtingen en dat ieder perceel bovendien bijzonderheden heeft die relevant zijn voor de gevraagde dienstverlening, waarbij ieder perceel door een eigen beoordelingscommissie wordt beoordeeld. Tegen die achtergrond heeft de Politie c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat het heel goed mogelijk is dat inschrijvers op de verschillende percelen afwijkende scores behalen, zodat reeds daarom aan de stellingen van de eisende partijen voorbij wordt gegaan. Datzelfde geldt voor de stelling dat de Politie c.s. geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de opdracht met betrekking tot alle tien percelen aan RMD is gegund. De Politie heeft in dit verband voldoende toegelicht dat de aanbestedingsstukken niet voorschrijven dat inschrijvers een nadere toelichting moeten geven voor de situatie dat zij meerdere percelen gegund krijgen en dat de verschillende percelen bovendien gefaseerd worden geïmplementeerd, zodat een inschrijver niet op alle percelen tegelijk met de dienstverlening hoeft te starten.
5.9.
De eisende partijen worden dan ook niet gevolgd in hun stellingen dat de score ‘onvoldoende’ van RMD voor de percelen 1, 4, 6, 7, 8 en 10 consequenties heeft voor haar inschrijvingen op de overige percelen.
Is de gunningsbeslissing voldoende gemotiveerd?
5.10.
Volgens FARR en FMMU heeft de Politie c.s. ten onrechte nagelaten om in de gunningsbeslissing de relevante kenmerken en voordelen van RMD uit te werken voor de subgunningscriteria waarop FARR, dan wel FMMU hoger heeft gescoord dan RMD of waarop FARR, dan wel FMMU en RMD dezelfde score hebben behaald. Ook dat zijn immers aspecten van het relatieve voordeel van de winnaar die moeten worden toegelicht, aldus FARR en FMMU.
5.11.
Op grond van vaste jurisprudentie moet de motivering van de gunningsbeslissing alle relevante redenen voor die beslissing bevatten. Hieronder vallen in ieder geval de kenmerken en voordelen van de winnende inschrijver. De achtergrond van die verplichting is dat een afgewezen inschrijver in staat moet worden gesteld om na te gaan om welke redenen zij niet en de winnende inschrijver wel is uitgekozen. Die motivering is echter niet bedoeld om het voor de afgewezen inschrijver mogelijk te maken om te controleren of de beoordeling op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De Politie c.s. heeft in de gunningsbeslissingen voldoende duidelijk gemaakt dat RMD de economisch meest voordelige inschrijving op basis van beste prijs/kwaliteitverhouding heeft gedaan, omdat zij (veel) beter heeft gescoord op het onderdeel prijs. Verder heeft de Politie c.s. voldoende onderbouwd dat zij in de gunningsbeslissingen per perceel de eigen (eind)scores van FARR/FMMU, de factoren die die scores hebben bepaald en de (eind)scores van RMD heeft vermeld en dat zij een toelichting op de score van RMD heeft gegeven wanneer die hoger was dan de score van FARR/FMMU. De voorzieningenrechter is van oordeel dat FARR en FMMU daarmee in voldoende mate hebben kunnen nagaan waarom de gunningsbeslissingen in het voordeel van RMD zijn uitgevallen. Anders dan zij hebben gesteld gaat de motiveringsplicht van de Politie c.s. niet zo ver dat zij ook een toelichting moet geven op de onderdelen waarop RMD lager dan of gelijk aan de inschrijvingen van FARR en FMMU heeft gescoord. FARR en FMMU hebben bovendien niet aannemelijk gemaakt welk belang zij hebben bij die motivering.
5.12.
De GGD’en hebben naar voren gebracht dat de Politie c.s. heeft nagelaten om de relatieve voordelen van RMD in de gunningsbeslissingen te motiveren en om een toelichting te geven op het verschil in scores van RMD met betrekking tot de percelen 3 en 4. Volgens de GGD’en is sprake van een inconsistentie in de motivering van de gunningsbeslissing met betrekking tot perceel 4, omdat RMD daar op een essentieel onderdeel ‘onvoldoende’ heeft gescoord, terwijl de beoordelingscommissie anderzijds een nagenoeg perfecte score heeft toegekend. Daarbij hebben de GGD’en ook kanttekeningen geplaatst bij de score 4,75 van RMD op het onderdeel ‘ervaring’, omdat niet begrijpelijk is dat RMD goed scoort op dit onderdeel, zonder dat zij over voldoende gekwalificeerd personeel beschikt.
5.13.
Hiertegenover heeft de Politie c.s. voldoende onderbouwd dat zij in de gunningsbeslissingen met betrekking tot de percelen 3 en 4 de relatieve voordelen van de inschrijvingen van RMD kenbaar heeft gemaakt en dat daarmee aan de GGD’en voldoende duidelijk is gemaakt waarom de inschrijvingen van RMD wel en die van de GGD’en niet zijn uitgekozen. Daarmee heeft de Politie c.s. naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan haar motiveringsplicht voldaan. Verder heeft de Politie c.s. genoegzaam onderbouwd dat van een inconsistentie in de gunningsbeslissingen geen sprake is, omdat de verschillende (sub)subgunningscriteria eigen kenmerken en aandachtspunten hebben, die door de diverse beoordelingscommissies afzonderlijk, op de eigen merites worden beoordeeld.
5.14.
De slotsom van het voorgaande is dat de Politie c.s. de gunningsbeslissingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende heeft gemotiveerd.
5.15.
In het navolgende zal worden ingegaan op de in de afzonderlijke zaken ingenomen stellingen en gevoerde verweren.
In de zaak met rolnummer 25-231
5.16.
Volgens FARR heeft de Politie c.s. RMD achteraf de gelegenheid geboden om te bevestigen dat zij de gevraagde dienstverlening volgens de daaraan gestelde eisen zal uitvoeren en daarmee heeft de Politie c.s. RMD feitelijk de mogelijkheid geboden om haar inschrijving aan te vullen of te herstellen. Dit betekent dat sprake is van een ontoelaatbare wezenlijke wijziging van de inschrijving van RMD, aldus FARR.
5.17.
Dit betoog kan niet worden gevolgd. Gesteld noch gebleken is dat RMD in reactie op vragen van de Politie c.s. meer heeft gedaan dan bevestigen dat zij de door de Politie c.s. gevraagde dienstverlening conform haar inschrijving zal uitvoeren. Van het aanvullen of verbeteren van haar inschrijving door RMD is dan ook geen sprake.
In de zaak met rolnummer 25-232
Onjuiste beoordeling?
5.18.
De GGD’en hebben gesteld dat hun inschrijvingen op de percelen 3 en 4 onjuist zijn beoordeeld, omdat de kritiek van de beoordelingscommissie op de implementatieplannen van de GGD’en onterecht is. Dit betekent dat er (motiverings)gebreken kleven aan de gunningsbeslissingen met betrekking tot de percelen 3 en 4, aldus de GGD’en. Volgens de GGD’en hebben zij in hun implementatieplannen voldoende toegelicht welke activiteiten op welk moment worden voorbereid en verricht en in welke week een beoordeling/evaluatie door de Politie c.s. wordt verwacht, terwijl zij zich bovendien hebben geconformeerd aan de in het Programma van Eisen uitgewerkte eisen met betrekking tot de implementatie. Dat de GGD’en met betrekking tot SG1 (basis voor samenwerking) slechts één externe partij uit de zorgketen noemen is feitelijk onjuist, omdat de GGD’en wel twintig partners met wie zij samenwerken hebben genoemd.
5.19.
Hiertegenover heeft de Politie voldoende aannemelijk gemaakt dat de GGD’en, anders dan zij hebben gesteld, met betrekking tot SC2 en SC3 een lagere score dan ‘goed’ tot ‘perfect’ hebben ontvangen en dat hun implementatieplannen een lagere score hebben gekregen, omdat volgens de beoordelingscommissies uit de inschrijvingen van de GGD’en is gebleken dat de GGD’en zich niet bewust zijn van de impact van de wijzigingen in de opdracht ten opzichte van de oude situatie, waarin de GGD’en en de Politie met elkaar samenwerkten. Verder heeft de Politie toegelicht dat in de gunningsbeslissingen met betrekking tot de percelen 3 en 4 kenbaar is gemaakt dat de beoordelingscommissies hebben geoordeeld dat de door de GGD’en gegeven uitwerking te globaal is geweest, niet aan de verwachtingen voldoet en niet compleet is. Gelet op de beoordelingsvrijheid die aan de beoordelingscommissies toekomt is er alleen plaats voor ingrijpen door de voorzieningenrechter als de door de beoordelingscommissies toegekende scores evident onjuist zijn. Dat daarvan sprake is, is door de GGD’en niet onderbouwd. Aan de stellingen van de GGD’en wordt daarom voorbijgegaan. Voor zover de GGD’en hebben gesteld dat met betrekking tot SG1 bij perceel 4 ten onrechte is geconstateerd dat zij slechts één externe ketenpartner hebben genoemd, overweegt de voorzieningenrechter dat de Politie weliswaar heeft erkend dat die stelling juist is, maar dat de Politie daarbij voldoende heeft onderbouwd dat dit geen invloed heeft op de aan de GGD’en toegekende score, omdat de overige bedenkingen van de beoordelingscommissie nog altijd de score ‘onvoldoende’ rechtvaardigen.
Nieuwe inzichten van FMG
5.20.
De GGD’en hebben verder gesteld dat het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) onlangs heeft benadrukt dat het advies van de Commissie Hoes is achterhaald en dat het onwenselijk is om onomkeerbare beslissingen, zoals de onderhavige aanbesteding, door te voeren. Aan die stelling gaat de voorzieningenrechter voorbij. De Politie c.s. heeft de aanbestedingsprocedure ingestoken op de wijze zoals voorgesteld in het advies van de Commissie Hoes. Een nadien gegeven oordeel van het FMG rechtvaardigt niet, zeker niet in het kader van dit kort geding, de Politie c.s. te dwingen op deze beleidskeuze terug te komen – noch daargelaten dat de Politie c.s. beleidsvrijheid toekomt - en evenmin dat een aanbestedingsprocedure, die inmiddels geruime tijd loopt, om die reden wordt gestaakt.
Aanleiding voor een verbod om de opdracht te gunnen hangende een spoedappèl?
5.21.
De GGD’en hebben ten slotte voorwaardelijk, voor het geval hun vorderingen worden afgewezen, gevorderd om de Politie c.s. te verbieden om de opdracht te gunnen hangende een aanhangig te maken spoedappèl. Aan de voorwaarde waaronder de GGD’en dit deel van de vordering hebben ingesteld is voldaan. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding voor toewijzing van deze vordering. Zoals de Politie terecht naar voren heeft gebracht volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2638), dat wanneer een vonnis in kort geding (in eerste instantie) in het nadeel van de klagende inschrijver uitvalt, de aanbestedende dienst de overeenkomst kan sluiten met de winnende inschrijver. Als de klagende inschrijver vervolgens hoger beroep instelt en in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld, is de gesloten overeenkomst slechts in een zeer beperkt aantal gevallen aantastbaar. Op die manier wordt gewaarborgd dat geen te grote of te langdurige onzekerheid ontstaat over de vraag of de overeenkomst gesloten en uitgevoerd kan worden. Bij dit systeem van rechtsbescherming past niet dat het de Politie c.s. zou worden verboden om de opdracht hangende een spoedappèl te gunnen.
In de zaak met rolnummer 25-233
De door RMD aangeboden prijzen
5.22.
Volgens FMMU heeft RMD ingeschreven met prijzen die ‘opvallend substantieel’ lager zijn dan de prijzen van de andere inschrijvers. De prijzen van RMD zijn irreëel en manipulatief en daarmee wordt bevestigd dat RMD niet aan de door de Politie c.s. gestelde eisen zal kunnen voldoen, aldus FMMU. Dit betoog gaat niet op. FMMU heeft geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht, waaruit de juistheid van haar stellingen kan volgen. Een vergelijking met de door FMMU zelf aangeboden prijzen is daarvoor niet genoeg. Bovendien heeft de Politie voldoende onderbouwd dat eerder onderzoek door de Politie al tot de conclusie heeft geleid dat de inschrijving van RMD niet abnormaal laag, irreëel of manipulatief is (zie hiervoor in 3.12.). Ten slotte heeft FMMU de juistheid van haar stelling dat de prijzen van RMD bevestigen dat zij haar inschrijving niet zal kunnen waarmaken niet aannemelijk gemaakt, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaat.
Gebrekkige aanbestedingsprocedure?
5.23.
Verder heeft FMMU gesteld dat de aanbestedingsprocedure gebrekkig is omdat het voor inschrijvers niet, althans zeer beperkt, mogelijk is om zich te onderscheiden op kwaliteit. Volgens FMMU volgt uit de gemiddelde scores voor ieder gunningscriterium (met uitzondering van perceel 10) dat het feitelijke gewicht van kwaliteit een factor 3 lager is dan in de aanbestedingsstukken is vermeld, zodat inschrijvers verschillen in prijs onmogelijk konden compenseren met een hogere score op kwaliteit. Ook ontbreekt een goed beoordelingskader, aldus FMMU.
5.24.
Nog daargelaten dat de Politie, onder verwijzing naar de in de Offerteaanvraag opgenomen rechtsverwerkingsclausule, heeft aangevoerd dat FMMU dit punt niet eerder naar voren heeft gebracht, zodat zij haar rechten heeft verwerkt om hier nu nog tegen op te komen, heeft de Politie voldoende onderbouwd dat FMMU met haar aanname niet uitgaat van de gemiddelden die de inschrijvers in theorie konden behalen, maar van de daadwerkelijk door hen behaalde gemiddelden, die niets zeggen over een eventuele gebrekkigheid van de beoordelingssystematiek. Verder heeft de Politie terecht aangevoerd dat FMMU haar stelling dat een goed beoordelingskader ontbreekt onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van het in bijlage 5 bij de Offerteaanvraag weergegeven beoordelingskader en de daarbij behorende toelichting. Ook in dit betoog kan FMMU daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gevolgd.
Slotsom en proceskosten in de drie zaken
5.25.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen in de drie zaken worden afgewezen.
5.26.
Nu de Politie c.s. voornemens is de opdracht ook definitief te gunnen aan RMD, brengt voormelde beslissing mee dat RMD geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vorderingen, zodat deze worden afgewezen. RMD zal in ieder van de drie zaken worden veroordeeld in de kosten van de Politie c.s., welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Politie c.s. als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing moeten FARR (in de zaak met rolnummer 225-231), de GGD’en (in de zaak met rolnummer 25-232) en FMMU (in de zaak met rolnummer 25-233) in hun verhouding tot RMD worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van RMD was immers te voorkomen dat de opdracht aan respectievelijk FARR, de GGD’en en FMMU zou worden gegund, welk doel is bereikt. FARR, de GGD’en en FMMU zullen dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van RMD. Voorts zullen FARR, de GGD’en en FMMU, als de in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Politie en de Staat.
5.27.
De proceskosten van RMD, de Politie en de Staat worden in de drie zaken voor ieder van hen begroot op:
- griffierecht
714,--
- salaris advocaat
1.107,--
- nakosten
€ 178,--
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,--
5.28.
De door de Politie, de Staat en RMD gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in de zaak met rolnummer 25-231:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt RMD voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de Politie c.s. in de kosten van de Politie c.s., tot dusver begroot op nihil;
6.3.
veroordeelt FARR in de overige proceskosten van de Politie, de Staat en RMD, ten behoeve van ieder van hen begroot op € 1.999,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als FARR niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet FARR € 92,-- extra aan de betreffende partij betalen, plus de kosten van betekening;
6.4.
veroordeelt FARR in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.5.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met rolnummer 25-232:
6.6.
wijst het gevorderde af;
6.7.
veroordeelt RMD voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de Politie c.s. in de kosten van de Politie c.s., tot dusver begroot op nihil;
6.8.
veroordeelt de GGD’en in de overige proceskosten van de Politie, de Staat en RMD, ten behoeve van ieder van hen begroot op € 1.999,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de GGD’en niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten de GGD’en € 92,-- extra aan de betreffende partij betalen, plus de kosten van betekening;
6.9.
veroordeelt de GGD’en in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.10.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met rolnummer 25-233:
6.11.
wijst het gevorderde af;
6.12.
veroordeelt RMD voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de Politie c.s. in de kosten van de Politie c.s., tot dusver begroot op nihil;
6.13.
veroordeelt FMMU in de overige proceskosten van de Politie, de Staat en RMD, ten behoeve van ieder van hen begroot op € 1.999,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als FMMU niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet FMMU € 92,-- extra aan de betreffende partij betalen, plus de kosten van betekening;
6.14.
veroordeelt FMMU in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.15.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.
mvt

Voetnoten

1.RMD heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling verzocht om verstrekking van de volledige processtukken van de GGD’en (zonder ‘weglakkingen’). Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van de GGD’en en RMD bevestigd dat het geschil over inzage in de producties inmiddels in onderling overleg is opgelost.
2.RMD heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling verzocht om verstrekking van de volledige processtukken van FMMU (zonder ‘weglakkingen’). Uit het bericht van mr. Sneeuw van 11 juni 2025 blijkt dat FMMU, na overleg met RMD, heeft besloten om de producties 13 tot en met 16, 21, 22, 24, 25, 27 en 35 in te trekken. Deze producties maken daarom geen deel meer uit van het dossier. Uit het bericht van mr. Sneeuw blijkt verder dat FMMU en RMD overeenstemming hebben bereikt over de zwart gelakte stukken in de aangepaste producties 17 tot en met 20, 23 en 26 van FMMU. Deze stukken maken daarom in aangepaste vorm deel uit van het dossier.