ECLI:NL:RBDHA:2025:11710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
NL25.21278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 20 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, die op 1 mei 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn, aangezien de eiser de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet heeft betwist. De minister had overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet expliciet heeft aangegeven asiel te willen aanvragen in Nederland en dat hij niet heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank volgt de eiser niet in zijn stelling dat de minister onvoldoende voortvarend handelt, aangezien uit het dossier blijkt dat de minister actief bezig is met de terugkeer van de eiser naar Algerije. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21278

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

gemachtigde: mr. J.G. Wattilete,
en

de Minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Eiser heeft op 13 mei 2025 gronden van beroep ingediend. De minister heeft hier op 16 mei 2025 op gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 16 mei 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te dragen.
4. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld asiel aan te vragen.
5. De rechtbank is met de minister van oordeel dat uit het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet zonder meer blijkt dat eiser een wens had om asiel aan te vragen in Nederland. Eiser heeft niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig kenbaar gemaakt dat hij in Nederland een verzoek om internationale bescherming wenste in te dienen. De enkele stelling dat uit het proces-verbaal van gehoor had moeten worden afgeleid dat eiser een asielwens had, wordt niet gevolgd. Eiser heeft slechts verklaard dat hij graag in vrijheid gesteld wil worden zodat hij naar een azc kan om daar asiel aan te vragen, want dat wil
hij niet in detentie doen. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister met een lichter middel, in de vorm van een meldplicht, had moeten volstaan. Eiser kan dan naar een AZC gaan en in de gelegenheid worden gesteld asiel aan te vragen.
7. Bij de beantwoording van de vraag of de minister met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op de omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De minister heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser op 17 mei 2024 tijdens zijn asielprocedure met onbekende bestemming is vertrokken en heeft aangegeven niet mee te willen werken aan terugkeer naar Algerije. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Ten slotte stelt eiser dat de minister onvoldoende voortvarend handelt.
9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het dossier blijkt dat de laissez passer aanvraag op 9 april 2025 is verzonden aan de autoriteiten van Algerije en er meerdere malen is gerappelleerd, laatstelijk op 1 mei 2025. Op 1 mei 2025 heeft er een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee voldoende voortvarend handelt.
10. Ook overigens is niet gebleken dat (het voortduren van) de maatregel van bewaring onrechtmatig is. [1]
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2022:858.