ECLI:NL:RBDHA:2025:1170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
09-298147-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerdere woninginbraken door verdachte in vereniging en alleen

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere woninginbraken. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1990, was op het moment van de zitting gedetineerd. De rechtbank heeft het onderzoek gehouden op 17 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. H. Mol, en de raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte vier woninginbraken die plaatsvonden tussen februari en juni 2024 in Voorhout, Heemskerk en Oegstgeest. De verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van sieraden, een kluis, munten en andere waardevolle goederen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-sporen, die de verdachte aan de inbraken koppelden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel 'tezamen en in vereniging' voor twee van de inbraken, omdat niet kon worden vastgesteld dat anderen bij de inbraken betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bewezenverklaring van de feiten en legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waarbij de vorderingen van enkele partijen niet-ontvankelijk werden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-298147-24
Datum uitspraak: 31 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1990 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres 1], [postcode] [woonplaats],
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1], locatie [locatie].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.M.J. Nuijten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 te Voorhout, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 2] (p. 174), alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sieraden en/of tafelzilver en/of accessoires, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2
hij in of omstreeks de periode van 12 april 2024 tot en met 14 april 2024 te Heemskerk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 3] (p. 112), alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en),een kluis en/of munten en/of sieraden en/of tafelzilver en/of certificaten en/of sloten en/of horloges en/of een contant geldbedrag van €1875,-, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2024 tot en met 12 mei 2024 te Oegstgeest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 4] (p. 394), alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een gouden kroon en/of een gouden ketting en/of een gouden ring en/of een vulpen en/of een balpen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4
hij op in of omstreeks de periode van 28 mei 2024 tot en met 4 juni 2024 te Oegstgeest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 5] (p. 412), alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een kluis met inhoud (waaronder contant geld en/of sieraden), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 4], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/giederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde onder 1, 2, 3 en 4 bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van het tenlastegelegde onder 3 en 4
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat er is ingebroken in de woning gelegen aan de [adres 4] te [plaats 2] (hierna [straatnaam 1]) en in de woning gelegen aan de [adres 5] te [plaats 2] (hierna [straatnaam 2]), zoals onder 3 respectievelijk 4 ten laste is gelegd.
In beide zaken is een biologisch spoor veiliggesteld en onderzocht.
Op één tegel, die is aangetroffen voor het gebroken glas van de schuifpui op het terras van de [straatnaam 1], is een onvolledig DNA-profiel bemonsterd van minimaal één man, waarvan de mogelijke donor de verdachte is. Het is extreem veel waarschijnlijker dat de bemonstering het DNA van de verdachte bevat dan dat de bemonstering het DNA van één onbekende persoon bevat.
Op de buitenzijde van het inklimraam (dat wil zeggen het raam door welke de inbreker(s) naar binnen is/zijn gekomen) is op het houtwerk van de [straatnaam 2] een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren, van wie zeker één man, bemonsterd. De mogelijke donor is de verdachte, waarbij het extreem veel waarschijnlijker is dat de bemonstering het DNA van de verdachte en van één onbekende persoon bevat dan dat de bemonstering het DNA van twee onbekende personen bevat.
De rechtbank is van oordeel dat beide biologische sporen dadersporen zijn. Daartoe is redengevend dat de tegel van de Reviuslaan is gebruikt om het raam van de schuifpui in te gooien, om zo de metalen stok – de vergrendeling van de schuifpui – te kunnen verwijderen. De vette veeg, aangetroffen op het inklimraam van de Louis Couperuslaan, kan gelet op het onderzoek ter terechtzitting evenmin op een andere manier verklaard worden dan dat deze daarop terecht is gekomen toen werd ingebroken, omdat dat raam is gebruik om de woning binnen te kunnen komen.
Gelet op het voorgaande schreeuwen bovenstaande bevindingen om een verklaring van de verdachte. De verdachte heeft op geen enkele wijze een begin van aannemelijkheid gemaakt dat zijn DNA op een legitieme, andere wijze op de tegel en het inklimraam terecht is gekomen. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte op beide adressen heeft ingebroken. De rechtbank zal de verdachte evenwel van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’ vrijspreken, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting niet vastgesteld kan worden dat anderen bij die inbraken betrokken waren.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 21 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een ander in een woning, te weten
de[adres 2], alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten van de rechthebbende bevonden, sieraden, die aan [naam 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
hij in de periode van 12 april 2024 tot en met 14 april 2024 te Heemskerk, tezamen en in vereniging met een ander in een woning, te weten
de[adres 3], alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten van de rechthebbende bevonden, een kluis en munten en sieraden en certificaten en sloten en
eenhorloge en een contant geldbedrag van €1.875,- die geheel aan [naam 2]
toebehoordenheeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
3
hij in de periode van 9 mei 2024 tot en met 12 mei 2024 te Oegstgeest in een woning, te weten
de[adres 4], alwaar verdachte zich buiten weten rechthebbende bevond,
een gouden kroon en een gouden ketting en een gouden ring en een vulpen en een balpen die geheel aan [naam 3]
toebehoordenheeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
4
hij in de periode van 28 mei 2024 tot en met 4 juni 2024 te Oegstgeest in een woning, te weten
de[adres 5] alwaar verdachte zich buiten weten van de rechthebbende bevond, een kluis met inhoud (waaronder contant geld en sieraden) die geheel aan [naam 4]
toebehoorden,heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen
goederenonder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van een hoger voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden meer opportuun is, zodat de verdachte eerder met de uitvoerging van de bijzondere voorwaarden kan beginnen. De oplegging van een taakstraf is volgens de verdediging ook een mogelijkheid.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier woninginbraken, waarvan twee in vereniging gepleegd. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een inbreuk op het gevoel van veiligheid en de privacy van de bewoners, terwijl een woning juist bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Daarnaast zorgen woninginbraken ook binnen de samenleving in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid. Het is voor slachtoffers bovendien bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest, hun woning overhoop heeft gehaald en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Des te vervelender is dat in onderhavig geval persoonlijke eigendommen van de slachtoffers zijn ontnomen die voor hen veel emotionele waarde hebben en die zij nooit meer terug zullen krijgen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij herhaaldelijk geen enkel respect heeft getoond voor het eigendomsrecht en de persoonlijke levenssfeer van anderen, dat hij zich enkel heeft laten leiden door eigen financieel gewin en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 september 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij in de afgelopen jaren meerdere keren voor vermogensdelicten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 15 november 2024, waaruit blijkt dat sprake is van problematisch cocaïnegebruik en mogelijk ook van psychosociale problematiek zodat diagnostisch onderzoek geïndiceerd is. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor één woninginbraak bij veelvuldige recidive vermeld een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vorderingen
Ten aanzien van feit 2
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van feit 3
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 8.392,71 aan niet-vergoede materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van feit 4
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 8.256,98, bestaande uit € 5.000,- aan immateriële schade en € 3.256,98 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [naam 2] en
[naam 4] op het standpunt gesteld dat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vordering. Ten aanzien van de vordering van [naam 3] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de immateriële schade niet is onderbouwd.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt dat de vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Subsidiair heeft de verdediging naar voren gebracht dat de vorderingen van [naam 2] en [naam 4] vanwege het ontbreken van onderbouwing niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De vordering van [naam 3] is voor wat betreft de immateriële schade onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de materiële schade is er geen causaal verband tussen het plaatsen van de rolluiken en de bewezenverklaring. De verdediging heeft verzocht ook die vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [naam 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
De vordering van [naam 4]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Daartoe is redengevend dat de in de Excelsheet opgenomen bedragen niet nader met stukken zijn onderbouwd en dat enkel is vermeld dát een bedrag is vergoed, maar dat onduidelijk is waaruit dat bedrag precies bestaat. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
De vordering van [naam 3]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor zover de vordering betrekking heeft op materiële schade is zij onvoldoende gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Uit de toelichting op de vordering blijkt namelijk dat de benadeelde naar aanleiding van de inbraak gelet op een onveiligheidsgevoel veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 3.256,98.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.256,98, bestaande uit materiële schade, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.256,98, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van
[naam 3].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 4:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (TWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (VIJF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[naam 5], geboren op [geboortedag 2] 1991, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Leger des Heils reclassering op het adres Weesperzijde 70 te Amsterdam en zich gedurende de proeftijd blijft melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door Forensische Polikliniek Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er plaats is. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er een plek is gevonden. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle op het gebruik van cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
geeft opdracht aan de Leger des Heils reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de vordering tot schadevergoeding (feit 2)
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
de vordering tot schadevergoeding (feit 3)
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
de vordering tot schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel (feit 4)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] deels toe tot een bedrag van € 3.256,98 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3];
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 3.256,98, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 3];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
42 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander en mr. J. Stevers, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2025.