ECLI:NL:RBDHA:2025:1169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
09/238977-24 en 23/000649-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerdere woninginbraken in vereniging en diefstal van benzine

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere woninginbraken en diefstal van benzine. De verdachte, geboren in 1991 en momenteel gedetineerd, werd beschuldigd van het plegen van woninginbraken in de periode van februari tot april 2024 in verschillende gemeenten, waaronder Voorhout, Noordwijkerhout en Heemskerk. Tijdens deze inbraken heeft de verdachte samen met anderen sieraden, contant geld en andere waardevolle goederen weggenomen. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het stelen van benzine ter waarde van €77,01 in Breukelen. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de tenlastelegging geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor een van de tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank heeft dit afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/238977-24 en 23/000649-20 (tul)
Datum uitspraak: 31 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats] ,
verblijfadres: [adres 1] , [postcode] te [plaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in het [plek] , in [plaats 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sieraden en/of tafelzilver en/of accessoires, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2
hij in of omstreeks de periode van 8 maart 2024 tot en met 10 maart 2024 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 3] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sieraden en/of tafelzilver en/of een contant geldbedrag van €300,- en/of beddengoed en/of sleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] en/of [naam 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3
hij in of omstreeks de periode van 12 april 2024 tot en met 14 april 2024 te Heemskerk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 4] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een kluis en/of munten en/of sieraden en/of tafelzilver en/of certificaten en/of sloten en/of horloges en/of een contant geldbedrag van €1875,-, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4
hij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 2 februari 2024 te Breukelen, in elk geval in Nederland een hoeveelheid benzine (ter waarde van € 77,01), in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan Shell, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 2 februari 2024 te Breukelen, in elk geval in Nederland opzettelijk een hoeveelheid benzine (ter waarde van €77.01), in elk geval een
hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan Shell, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke benzine verdachte bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 4 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van al het overige tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het onder 1 en 4 tenlastegelegde en heeft zich met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft voor de feiten 2 en 3 volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
De rechtbank moet beoordelen of het wederrechtelijk toe-eigenen van brandstof, zoals onder 4 ten laste is gelegd, al dan niet het strafbare feit diefstal dan wel verduistering oplevert.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:367, r.o. 2.2.2) blijkt dat bij de strafrechtelijke waardering van tanken zonder te betalen de kwalificatie diefstal is uitgesloten indien door de verdachte in feitelijke aanleg met voldoende concretisering is aangevoerd en ook uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt, dat de intentie tot toe-eigening van de brandstof eerst na het tanken is ontstaan. In zo een geval kan sprake zijn van verduistering.
Van diefstal is dus sprake als de verdachte de brandstof heeft weggenomen met het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening, welk oogmerk hij reeds ten tijde van het tanken moet hebben gehad. Van verduistering is sprake als de verdachte de brandstof anders dan door misdrijf onder zich heeft en hij zich deze op een later moment wederrechtelijk toe-eigent. Hierbij is met name van belang de intentie die de verdachte had op het moment van tanken.
Zowel de officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte pas na het tanken de intentie kreeg zijn betalingsverplichting niet na te komen. Daarbovenop heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte zijn gegevens netjes heeft achtergelaten en een betalingsregeling heeft getroffen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij is gaan tanken terwijl hij wist dat hij geen geld tot zijn beschikking had, en dat ook niet binnenkort zou kunnen krijgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de intentie tot het niet-betalen van de brandstof bij de verdachte reeds vóór het tanken is ontstaan. Op basis daarvan concludeert de rechtbank dat de verdachte ten tijde van het tanken het oogmerk had voor wederrechtelijke toe-eigening van de brandstof en dat zodoende in onderhavig geval sprake is van diefstal en niet van verduistering. Dat de verdachte daarna met de medewerker van het pompstation een betalingsregeling is overeengekomen, die hij overigens niet is nagekomen, doet aan het voorgaande niets af. Anders dan de verdediging en de officier van justitie hebben betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 21 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een ander in een woning, te weten [adres 2] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten van de rechthebbende bevonden, sieraden, die aan [naam 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2
hij in de periode van 8 maart 2024 tot en met 10 maart 2024 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, tezamen en in vereniging met een ander in een woning, te weten [adres 3] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten van de rechthebbende bevonden, sieraden en een contant geldbedrag van €300,- en beddengoed en
eensleutel die aan [naam 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
3
hij in de periode van 12 april 2024 tot en met 14 april 2024 te Heemskerk, tezamen en in vereniging met een ander in een woning, te weten [adres 4] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten van de rechthebbende bevonden, een kluis en munten en sieraden en certificaten en sloten en horloges en een contant geldbedrag van €1
.875,-, die aan [naam 4] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
4
hij
op1 februari 2024 te Breukelen een hoeveelheid benzine ter waarde van € 77,01, die aan Shell toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest bepleit en een voorwaardelijk deel met oplegging van bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie woninginbraken in vereniging en diefstal van benzine. De diefstal van benzine veroorzaakt naast de financiële schade ook hinder en ergernis voor de gedupeerde pomphouder. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een inbreuk op het gevoel van veiligheid en de privacy van de bewoners, terwijl een woning juist bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Daarnaast zorgen woninginbraken ook binnen de samenleving in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid. Het is voor slachtoffers bovendien bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest, hun woning overhoop heeft gehaald en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Des te vervelender is dat in onderhavig geval persoonlijke eigendommen van de slachtoffers zijn ontnomen die voor hen veel emotionele waarde hebben en die zij nooit meer terug zullen krijgen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij herhaaldelijk geen enkel respect heeft getoond voor het eigendomsrecht en de persoonlijke levenssfeer van anderen, dat hij zich enkel heeft laten leiden door eigen financieel gewin en slechts voor een deel verantwoordelijkheid heeft genomen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 december 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank ook mee dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten en dat hij onderhavige feiten heeft gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep. Dit heeft de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 25 september 2024, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op het gebied van psychosociaal functioneren en een pro-criminele houding. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een deels voorwaardelijke straf met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met zijn mededaders, ambulante behandeling en verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in aanmerking genomen dat hij in het verleden goed heeft meegewerkt met de reclassering en hier ook nu positief tegenover staat, zal de rechtbank het advies van de reclassering overnemen.
Strafoplegging
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en heeft verzocht de vordering in zijn geheel af te wijzen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 29 november 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 23/000649-20 door het gerechtshof Amsterdam voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om bij een tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, die straf om te zetten in een taakstraf, zodat de verdachte in staat wordt gesteld om daarnaast te blijven werken.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 27 juni 2022. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 en onder 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 4 primair:
diefstal;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 5 (vijf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[naam 5] , geboren op [geboortedag 2] 1991 te [geboorteplaats] en [naam 6] , geboren op [geboortedag 3] 1990 te [geboorteplaats], zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
2. zich gedurende de proeftijd op afspraak meldt bij de Reclassering Nederland, [adres 5] te Amsterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
3. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, en
4. gedurende de gehele proeftijd of zo veel korter als de reclassering nodig vindt, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van onder 2 t/m 4 voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij voormeld vonnis van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 27 juni 2022, gewezen onder parketnummer 23/000649-20, te weten
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers en R.O. Hollander, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2025.