ECLI:NL:RBDHA:2025:1168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
09/238982-24 en 13/050889-23 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak in vereniging en vrijspraak poging inbraak

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak in vereniging en poging tot inbraak. De zaak betreft twee parketnummers: 09/238982-24 en 13/050889-23. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1991, werd beschuldigd van het wegnemen van sieraden, contant geld en andere goederen uit een woning in Noordwijkerhout tussen 8 en 10 maart 2024. Daarnaast werd hij beschuldigd van een poging tot inbraak in Amsterdam op 26 oktober 2022. Tijdens de zitting op 17 januari 2025 heeft de officier van justitie, mr. H. Mol, gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Bunnik, pleitte voor vrijspraak van de poging tot inbraak. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor de woninginbraak niet wettig en overtuigend was, en sprak de verdachte vrij van de tweede aanklacht. De rechtbank vond onvoldoende bewijs dat de verdachte betrokken was bij de inbraak, ondanks het feit dat hij in de buurt was aangetroffen en glas onder zijn schoenen had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 100 dagen, waarvan 53 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De rechtbank gelastte ook de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/238982-24 en 13/050889-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 31 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.C. van Bunnik naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
09/238982-24 (dagvaarding I)
hij in of omstreeks de periode van 8 maart 2024 tot en met 10 maart 2024 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sieraden en/of tafelzilver en/of een contant geldbedrag van €300,- en/of beddengoed en/of sleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
13/050889-23 (dagvaarding II)
hij op of omstreeks 26 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, uit een woning gelegen op de [adres 3] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meerdere goed(eren) en/of enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak/verbreking/inklimming, met een voorwerp het raam (van de keuken) ingeslagen en/of (vervolgens) voornoemd (keuken)raam via de draaihendel heeft geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij dagvaarding I en II tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding II tenlastegelegde bepleit. Met betrekking tot het bij dagvaarding I tenlastegelegde heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het bij dagvaarding I tenlastegelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.
De verdachte, die in de buurt woont, is aangehouden in de [straatnaam] vlak nadat in diezelfde straat een poging inbraak heeft plaatsgevonden. Toen de verdachte de politie zag, rende hij weg. Bij de inbraak was een ruit van de woning ingegooid en de verdachte had glas onder zijn schoenen. Uit het glasvergelijkend onderzoek is gebleken dat de onderzochte vlakglassporen onder de schoenen van de verdachte veel waarschijnlijker afkomstig zijn van de ingegooide ruit dan van een willekeurig andere ruit. Er zijn dus aanwijzingen dat de verdachte betrokken was bij deze inbraak. Toch komt de rechtbank tot het oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte bij die inbraak niet buiten gerede twijfel vastgesteld kan worden. Daarvoor is te weinig bekend over waar het glas zich precies heeft verspreid - al dan niet buiten de woning - en hoe uniek dit glas is ten opzichte van ruiten in de vergelijkbare andere woningen in de straat. Het rapport van het glasvergelijkend onderzoek geeft weinig inzicht in de bewijskracht van de genoemde bevindingen. Aangezien er verder geen andere bewijsmiddelen zijn die de verdachte met de plaats delict in verband brengen, kan het onder dagvaarding II tenlastegelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van procesdossier van het onderzoek LEERDAM met het nummer PL1500-2024220656 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 610).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 11 maart 2024 (p. 67);
3. Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] [plaats] ), opgemaakt op 3 april 2024 (p. 101);
4. Een geschrift, te weten het rapport Forensisch DNA-onderzoek, op 2 april 2024 opgemaakt en ondertekend door dr. P.J. Herbergs, deskundige op het gebied van forensisch DNA (p. 105).
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 8 maart 2024 tot en met 10 maart 2024 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, tezamen en in vereniging met een ander in een woning, te weten [adres 2] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten van de rechthebbende bevonden, sieraden en een contant geldbedrag van €300,- en beddengoed en
eensleutel die aan [naam 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 103 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de zwaarwegende persoonlijke belangen van de verdachte. Zij heeft verzocht om een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, en een lager voorwaardelijk deel dan door de officier van justitie gevorderd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak in vereniging. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een inbreuk op het gevoel van veiligheid en de privacy van de bewoners, terwijl een woning juist bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Daarnaast zorgen woninginbraken ook binnen de samenleving in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid. Het is voor slachtoffers bovendien bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest, hun woning overhoop heeft gehaald en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Des te vervelender is dat in onderhavig geval persoonlijke eigendommen van de slachtoffers zijn ontnomen die voor hen veel emotionele waarde hebben en die zij nooit meer terug zullen krijgen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen enkel respect heeft getoond voor de persoonlijke eigendommen en de persoonlijke levenssfeer van een ander, dat hij zich enkel heeft laten leiden door eigen financieel gewin en pas ter zitting en slechts deels verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in 2018 voor het laatst is veroordeeld voor een vermogensdelict. Aangezien deze veroordeling langer dan vijf jaar voor het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden, houdt de rechtbank niet in strafverzwarende zin rekening mee bij het bepalen van de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 4 oktober 2024. Doordat de verdachte ten tijde van het opstellen van het advies ontkende het delict te hebben gepleegd, heeft de reclassering geen goede inschatting kunnen maken van het recidiverisico. De reclassering meent desalniettemin dat interventies op het gebied van dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening in ieder geval geïndiceerd zijn. Daarnaast adviseert de reclassering een meldplicht en een contactverbod met de medeverdachte A. Batou.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in aanmerking genomen dat de verdachte zich sinds het begin van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed aan de daarbij gestelde voorwaarden houdt, en voor verdere reclasseringsbemoeienis ook open lijkt te staan, zal de rechtbank het advies van de reclassering volgen.
Strafoplegging
Aangezien de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van het bij dagvaarding II tenlastegelegde en geen sprake is van recidive, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 53 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1.
De vordering
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van €1.452,00 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak van het feit waarop de vordering ziet. Subsidiair dient de vordering te worden afgewezen, aangezien geen van de schadeposten goed is onderbouwd.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle op de lijst van inbeslaggenomen goederen (beslaglijst, die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht) genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alle op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen voor teruggave aan de verdachte in aanmerking komen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van alle op de beslaglijst genoemde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4º en 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
100 (honderd) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
53 (drieënvijftig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[naam 4] , geboren op [geboortedag 2] 1991 te [geboorteplaats], zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op de [adres 4] te Amsterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van een door de toezichthouder goedgekeurde vorm van dagbesteding, met een vaste structuur, welke dagbesteding bijdraagt aan het voorkomen van delictgedrag;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genoemde voorwerpen, te weten: twee paar handschoenen (goednummers PL1300-2022227291-6253166 en PL1300-2022227291-6253509) en een paar schoenen (goednummer PL1300-2022227291-6253724.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E Stevers en R.O. Hollander, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2025.
Bijlage I
Beslaglijst