ECLI:NL:RBDHA:2025:11677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
NL24.52315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen besluit minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door een verzoeker die een beroep had ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, waarop de minister niet tijdig had beslist. Op 24 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft echter niet gereageerd op dit verzoek.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de wet kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker door alsnog een besluit te nemen op de aanvraag.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak als lichtgewicht werd beschouwd. Daarnaast moet de minister het door de verzoeker betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en de verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52315
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verzoeker heeft een beroep ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van verzoeker voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: de aanvraag).
Op 24 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken. Hij heeft daarbij het verzoek gedaan om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet op het verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een indiener het beroep intrekt, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan diens beroepschrift, dan kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten van de indiener.2
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. De minister heeft immers alsnog een besluit op de aanvraag bezwaar van verzoeker genomen.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, in samenhang met het Besluit Proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden.3

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier.
3 Artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 mei 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.