ECLI:NL:RBDHA:2025:1167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
09/323263-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake mishandeling van een ex-vriendin en een politieambtenaar met oplegging van ISD-maatregel

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ex-vriendin en een politieambtenaar. De verdachte, geboren in 1993 en momenteel gedetineerd, werd beschuldigd van het toebrengen van geweld aan de ex-vriendin door haar een duw te geven en meerdere malen in het gezicht te slaan. Daarnaast werd hem verweten een politieambtenaar te hebben mishandeld tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie. Tijdens de zitting op 17 januari 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. B.A.C. Looijestijn, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.F. Laning, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs was om de mishandelingen te bewijzen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest of een voorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de bescherming van de maatschappij en om de recidive van de verdachte te voorkomen, gezien zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 250,00 aan de benadeelde politieambtenaar, vermeerderd met wettelijke rente, en werd de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/323263-24 en 09/187679-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 31 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [postcode] [woonplaats],
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats], locatie [locatie].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. M.F. Laning naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft de voeging bevolen van de dagvaarding met parketnummer 09/323263-24 (hierna te noemen dagvaarding I) met de dagvaarding met parketnummer 09/187679-24 (hierna te noemen dagvaarding II).

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. dagvaarding I:
hij op of omstreeks 9 oktober 2024 te 's-Gravenhage
[naam] heeft mishandeld door die [naam]
- een duw te geven, waardoor die [naam] ten val is gekomen en/of
- meerdere malen in het gezicht te slaan en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, (hard) bij de keel vast te pakken;
t.a.v. dagvaarding II:
hij op of omstreeks 7 juni 2024 te 's-Gravenhage,
een ambtenaar, [ambtenaar],
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
heeft mishandeld door die [ambtenaar] op/tegen zijn hoofd, althans het lichaam, te
slaan.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossier-pagina’s, betreft dit
ten aanzien van dagvaarding Ide pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024327646, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 44) en
ten aanzien van dagvaarding IIde pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024180718, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 25).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
t.a.v. dagvaarding I:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 januari 2025;
2. Het geschrift, te weten een aangifte door [naam] (p. 19 - 20);
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], opgemaakt op 9 oktober 2024 (p. 22 - 23);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 oktober 2024 (p. 33 - 34);
t.a.v. dagvaarding II:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [ambtenaar], opgemaakt op 8 juni 2024 (p. 5 - 6);
3. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 8 juni 2024 (p. 24 – 25).
3.2.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de bij dagvaarding I ten laste gelegde mishandeling heeft aangeefster niet verklaard dat het door de verdachte toegepaste geweld pijn en/of letsel bij haar heeft veroorzaakt.
De rechtbank overweegt dat het feit dat aangeefster niet heeft aangegeven dat zij, toen de verdachte haar duwde, haar in het gezicht sloeg en bij de keel vastpakte, pijn of letsel heeft ondervonden, aan een bewezenverklaring niet af doet, nu het een feit van algemene bekendheid is dat een klap in het gezicht, zijnde een kwetsbaar deel van het lichaam, pijn met zich kan brengen, hetgeen voldoende is voor een bewezenverklaring van mishandeling.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I en II ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
t.a.v. dagvaarding I:
hij op 9 oktober 2024 te ’s-Gravenhage [naam] heeft mishandeld door die [naam]
- een duw te geven en
- meerdere malen in het gezicht te slaan;
t.a.v. dagvaarding II:
hij op 7 juni 2024 te 's-Gravenhage een ambtenaar, [ambtenaar], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [ambtenaar] op zijn hoofd te slaan.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren wordt opgelegd, waarbij de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet wordt afgetrokken van de duur van die maatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Zij heeft primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin en van een politieambtenaar. Hij heeft daarbij beide slachtoffers tegen het hoofd geslagen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat de verdachte in deze conflictsituaties ervoor heeft gekozen om te reageren met geweld. Dat één van de slachtoffers een politieambtenaar betreft die bezig was met het uitvoeren van zijn werkzaamheden, heeft de verdachte er evenmin van weerhouden om geweld te gebruiken. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze slachtoffers. Voorts overweegt de rechtbank dat dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid versterkt, in het bijzonder bij de personen die getuige zijn geweest van de bewezenverklaarde feiten.
De verdachte heeft zich blijkens zijn strafblad van 12 december 2024 al vele malen eerder schuldig gemaakt aan het plegen van misdrijven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Fivoor over de verdachte van 17 december 2024. De reclassering adviseert de onvoorwaardelijke ISD maatregel op te leggen omdat dat volgens haar de enige manier is om het delictgedrag van de verdachte te beïnvloeden. Kort samengevat komt de reclassering om de volgende redenen tot deze conclusie. De verdachte heeft zich in het verleden beperkt weten te conformeren aan bijzondere voorwaarden en kent periodes waarin hij uit beeld verdwijnt bij de hulpverlening, hij stelt zich niet meewerkend op, heeft zich onttrokken aan behandeling en hij zocht in het huidig contact met de reclassering niet de samenwerking op maar juist de strijd. De reclassering ziet daarom geen kans van slagen binnen een voorwaardelijk kader. De verdachte is zeer beperkt responsief en daarnaast is de kans op recidive hoog.
Uit het onderzoek van de reclassering komt verder naar voren dat sprake is van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. De verdachte is reeds jarenlang bekend met psychische- en verslavingsproblematiek. Hij is gediagnosticeerd met schizofrenie, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het cannabisgebruik. Het middelengebruik van de verdachte heeft een luxerend effect op zijn psychische gesteldheid en zorgt er met regelmaat voor dat hij decompenseert. Vanuit zijn problematiek kan de verdachte sneller dingen doen zonder er goed over na te denken, sneller geagiteerd raken of overlast gevend
gedrag vertonen, wat uiteindelijk tot delictpleging lijkt te leiden. Daarnaast laat de verdachte een beeld zien van instrumentele agressie en (seksueel)grensoverschrijdend gedrag, waarmee hij manipuleert en dingen voor elkaar wil krijgen. Ondanks dat de verdachte sinds een aantal maanden zelfstandige huisvesting heeft, kan dit volgens de reclassering niet als een beschermende factor worden gezien omdat hij in aanraking blijft komen met politie en justitie. Er is vanuit de hulpverlening tevergeefs getracht de verdachte meer regie over zijn eigen leven te geven om op die wijze gedragsverandering te bewerkstelligen.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. De verdachte wordt thans veroordeeld voor twee mishandelingen, een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voordat hij deze feiten pleegde ten minste drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. De feiten waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld, heeft hij gepleegd nadat deze straffen ten uitvoer zijn gelegd.
De verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, nu over een periode van vijf jaren processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten tegen hem zijn opgemaakt, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
Voorop staat dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Daarnaast kan de maatregel een oplossing bieden voor de problematiek van de verdachte. De ISD-maatregel moet, gelet op de duur en het karakter van de maatregel, als laatste redmiddel worden beschouwd.
De rechtbank overweegt dat de in het verleden aan de verdachte opgelegde straffen er kennelijk niet toe hebben geleid dat de verdachte zijn gedrag heeft veranderd. Gelet op het advies van de reclassering, zijn er naar het oordeel van de rechtbank op dit moment geen passende alternatieven voor de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Gelet op de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten, gaat nu het belang van de samenleving voor. In dat licht is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen de oplegging van de ISD-maatregel eist. Daarnaast kan deze maatregel een bijdrage leveren aan het oplossen van de (verslavings)problemen van de verdachte en om herhaling van delictgedrag na afloop van de ISD-maatregel te voorkomen.
Vooral ter optimale bescherming van de maatschappij, maar ook om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, is het belangrijk voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet aftrekken van de duur van die maatregel.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[ambtenaar] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 450,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze niet voldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,00.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 250,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [ambtenaar].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 38m, 38n, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I en II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding II:
mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
legt de verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2(
TWEE)
JAREN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 250,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [ambtenaar];
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juni 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [ambtenaar];
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
mr. M. Lenderink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2025.