ECLI:NL:RBDHA:2025:11629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
09/842286-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van overtredingen van artikel 11a van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1979, was eigenaar van een growshop en had na de wetswijziging van 2015 zijn activiteiten voortgezet, wat leidde tot de beschuldigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer 2,5 jaar betrokken was bij de verkoop van goederen die bestemd waren voor de illegale hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de aangeboden producten, zoals voedingsmiddelen en kweekapparatuur, bestemd waren voor de grootschalige hennepteelt. De verdachte werd ook beschuldigd van eenvoudig witwassen van een bedrag van € 40.000,-, dat afkomstig was uit zijn eigen misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, en een geldboete van € 10.000,-. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van vier jaar en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842286-18
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 2 september 2019 (pro forma), 19, 20 en 21 mei 2025 (inhoudelijke behandeling) en 18 juni 2025 (sluiten onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 mei 2025 - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of in/uit Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten onder andere
- voedingsmiddelen (waaronder de merken Superthrive en/of Canna Coco A en/of Canna Coco B en/of Biogreen en/of Gold en/of Dutch Pro en/of Bac) en/of
- afharder en/of
- wortelstimulator en/of
- basisvoedingsmiddelen en/of
- vijverfolie en/of
- CO2 generatoren en/of
- boosters en/of
- kachels en/of
- ventilatoren en/of
- slakkenhuisventilatoren en/of
- meetapparatuur en/of
- gripzakken en/of
- vacuümsealzakken en/of
- sealapparaten en/of
- stektrays en/of
- steenwolblokjes en/of
- bestrijdingsmiddelen (waaronder middelen tegen toprot en/of kasspint en/of spintmijt en/of luis) en/of
- middelen tegen geurbestrijding en/of
- trafo's voor HPS lampen en/of
- High Pressure Sodium lampen en/of
- koolstoffilters en/of
- spiegelkappen en/of
- lampen en/of
- schakelborden en/of
- softboxen en/of
- koolstoffilters en/of
- afzuiginstallaties
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten onder meer:
- briefjes met daarop vermeld bestellingen en/of
- opslaglocaties (waaronder aan de [adres 2] te [plaats 1] en/of aan de [adres 3] te [plaats 2] ) en/of
- een geprepareerde vrachtwagen (aangetroffen in [plaats 2] ) en/of
- grote contante geldbedragen
waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , en/of rechtspersonen te weten (onder andere) [bedrijfsnaam 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
3.
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 21 mei 2019, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte en zijn mededader(s), van één of meerdere voorwerpen (geldbedragen), te weten € 40.000,-,
- dit voorwerp c.q. deze voorwerpen verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs moest(en)vermoeden dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen)misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde bewezen. Uit de aard van de aangetroffen en aangeboden goederen in de bedrijven van de verdachte blijkt dat deze goederen duidelijk bestemd waren voor de georganiseerde hennepteelt. Ook acht de officier van justitie voldoende bewijs aanwezig dat de verdachte betrokken is geweest bij de verkoop en levering door de medeverdachten [naam 2] en [naam 3] van goederen bestemd voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het medeplegen van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet en met anderen een criminele organisatie gevormd. Ook acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte een geldbedrag van € 40.000,- heeft witgewassen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte weliswaar in het verleden een growshop heeft geëxploiteerd, maar dat de verdachte zijn bedrijfsactiviteiten heeft aangepast na de wetswijziging van 1 maart 2015 ten gevolge waarvan de exploitatie van een growshop strafbaar werd. Zo verkocht hij geen goederen meer voor de grootschalige teelt. De aangetroffen goederen zijn ook naar hun aard niet zonder meer bestemd voor de grootschalige hennepteelt, maar kunnen ook gebruikt worden door thuiskwekers. De verdachte wist niet en had geen ernstige reden te vermoeden dat de verkochte goederen door kopers aangewend zouden worden voor de grootschalige hennepteelt. Ook heeft de verdachte zich niet schuldig gemaakt aan witwassen, omdat het overgemaakte geldbedrag geen crimineel vermogen betreft.
De verdachte heeft ook geen betrokkenheid gehad bij de handel van de medeverdachten [naam 2] en [naam 3] in goederen bestemd voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Deze zaak behelst een verdenking ex artikel 11a van de Opiumwet zoals dit artikel luidt sinds 1 maart 2015 (ook wel het ‘growshopverbod’ genoemd). Het artikel beoogt de voorbereiding, de ondersteuning en de bevordering van de bedrijfs- en beroepsmatige hennepteelt (artikel 11 lid 3 van de Opiumwet) en/of de grootschalige hennepteelt (artikel 11 lid 5 van de Opiumwet) te bestrijden en stelt voorbereidingshandelingen daartoe strafbaar. Concreet (en voor zover hier van belang) gaat het bij de voorbereidingshandelingen om het te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die bestemd waren voor de illegale hennepteelt. Het gaat dus enerzijds om de bestemming van die stoffen en voorwerpen voor de illegale hennepteelt en anderzijds daarom dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n) dat weet (weten) of ernstige reden heeft (hebben) dat te vermoeden.
De verdachte was vanaf 1 juli 2014 eigenaar van de eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] . Per 20 februari 2017 is de rechtsvorm van het bedrijf gewijzigd in een besloten vennootschap met als handelsnamen [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). De verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van deze B.V. De activiteiten van de onderneming zijn volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel: - winkels in bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden; - detailhandel (winkel) in kweek- en teeltproducten ten behoeve van binnenbeplanting, alsmede aanverwante artikelen; en - detailhandel (winkel) en groothandel in consumentengoederen.
De verdachte was ook eigenaar en enig bestuurder van [bedrijfsnaam 4] B.V. Deze vennootschap is gestart op 26 november 2015. Het betrof een groothandel ten behoeve van de inkoop van [bedrijfsnaam 1] en de verkoop aan andere bedrijven/winkels.
Ten aanzien van feit 1
Op 21 mei 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] aan de [adres 4] en de tijdelijke huisvesting in het pand aan de [adres 5] , beiden gelegen te Den Haag. Bij deze doorzoeking zijn onder andere aangetroffen: afharder, wortelstimulator, (groot)verpakkingen (5 en 10 liter) van (basis)voedingsmiddelen van merken zoals Aptus, Canna, Biogreen, Atami, Bcuzz, vijverolie, CO2 generatoren, boosters, kachels, ventilatoren, slakkenhuisventilatoren, meetapparatuur, gripzakken, vacuümsealzakken, sealapparaten, stektrays, steenwolblokjes, bestrijdingsmiddelen (waaronder middelen tegen toprot, kasspint, spintmijt en luis), en andere materialen zoals potgrond 50 liter, watervat opvouwbaar 250 liter, waterslangen, slangklemmen, afsluitstukken flensen, luchtverdeelslang, sproeipennen, ponsprikker, kettingen, elektriciteitskabels, handschoenen, strijkzakken, weekendtassen, overschoenen en overalls.
Een taakaccenthouder hennep van de politie heeft gerelateerd dat de gehele winkelvoorraad bleek te bestaan uit goederen die geschikt en bestemd zijn voor grootschalige, bedrijfsmatige hennepteelt. Er werden geen goederen aangetroffen die niet kunnen worden gebruikt bij bedrijfsmatige hennepteelt.
Vanaf april 2016 had [bedrijfsnaam 1] de website [website] . Blijkens de website richt [bedrijfsnaam 1] zich na de wetswijziging van 1 maart 2015 op de doelgroep van de (niet-strafbare) hennepteler. Bestellingen kunnen discreet worden gedaan. Via deze site is een catalogus te raadplegen met de door [bedrijfsnaam 1] aangeboden producten. De afbeeldingen van de producten zijn geüpload in april 2016. Via de website worden vergelijkbare producten aangeboden als in het bedrijfspand zijn aangetroffen, waaronder ook producten in allerlei soort en maten (bijvoorbeeld kachels en (slakhuis)ventilatoren geschikt voor ruimtes van 250 tot 7000 m3 en stektrays voor ruim 100 stekken).
Een taakaccenthouder hennep van de politie heeft gerelateerd dat vrijwel alle aangeboden producten kunnen worden of worden gebruikt bij bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Alleen de daartoe ook benodigde verlichting, planten, grote schakelborden en transformatoren ontbreken in het aanbod. Uit niets blijkt dat het bedrijf zich richt op andere teelt dan hennepteelt en op de site worden geen producten aangeboden die geschikt zijn voor een ander soort teelt dan hennepteelt.
Op 29 mei 2019 is in de in beslag genomen auto van medeverdachte [naam 2] een prijslijst aangetroffen van [bedrijfsnaam 4] B.V. uit 2017. Op deze prijslijst zijn onder andere de volgende producten opgenomen: softboxen, slakkenhuizen, lampen, spiegelkappen, koolstoffilters, High Pressure Sodium lampen en trafo’s voor HPS lampen.
De aard van de aangetroffen en te koop aangeboden goederen
De rechtbank is van oordeel dat de goederen die in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] zijn aangetroffen en de goederen die via de website van [bedrijfsnaam 1] en via [bedrijfsnaam 4] B.V. te koop zijn aangeboden naar hun aard, hoeveelheid, capaciteit, benaming en uiterlijke verschijningsvorm, nog meer zo in onderlinge samenhang bezien, geschikt zijn voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
Veel van de aangetroffen en aangeboden producten, soms ook in grootverpakkingen aanwezig, zijn indicatoren voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en betreffen goederen waarmee beroeps- of bedrijfsmatige en grootschalige kwekerijen vaak worden ingericht en de opbrengst van die kwekerijen wordt vervoerd. Sommige goederen zijn gericht op de bevordering van een zo optimaal mogelijk kweekklimaat voor de binnenteelt van hennepplanten (en daarmee een optimale financiële opbrengst van een hennepkwekerij) en strekken daarmee tot bevordering van een professionele en op winst gerichte hennepteelt. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de in beslag genomen goederen bestemd waren voor de verkoop ten behoeve van de kweek van andere gewassen dan hennep of de hobbyteelt.
Dat de verdachte wist dat de voorwerpen en stoffen bestemd waren voor grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt, staat naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast. Iets anders laat zich moeilijk voorstellen gelet op de aard van deze stoffen en goederen en de aantallen, capaciteit en hoeveelheden waarin zij zijn aangetroffen en aangeboden (bijvoorbeeld softboxen geschikt voor ruimtes van 7000m3). Daarbij is van belang dat [bedrijfsnaam 1] een voormalige growshop betreft, waarvan het assortiment zich ook na de wetswijziging van 1 maart 2015 beperkte tot producten die (mede) kunnen worden gebruikt voor illegale hennepteelt. Overig assortiment ontbreekt. Verder valt in het bijzonder op dat enkele producten die vanwege de wetswijziging niet meer vanuit het bedrijfspand werden verkocht wel te koop werden aangeboden via de website van [bedrijfsnaam 1] en/of via [bedrijfsnaam 4] B.V. Dat [bedrijfsnaam 1] zich uitsluitend zou richten op de niet professionele teelt door thuistelers is gezien het assortiment en het aanbod op de website volstrekt onaannemelijk. Het dossier bevat ook geen aanwijzingen dat een noemenswaardig deel van de verkopen van [bedrijfsnaam 1] aan particulieren voor de hobbyteelt plaatsvond. Dat een aantal aangetroffen stoffen en voorwerpen afzonderlijk ook kunnen worden gebruikt voor kleinschalige hennepteelt of voor andere doeleinden, maakt dit niet anders. Ook de omstandigheid dat de politie kort na de wetswijziging in 2015 een aantal keren het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] heeft bezocht om informatie te geven in verband met de wetswijziging kan de verdachte niet baten. Uit de tijdens die bezoeken verstrekte informatie bleek immers duidelijk dat de reikwijdte van de wetswijziging nog erg onduidelijk was en de status op dat moment was dat de combinatie van aangeboden goederen zou kunnen bepalen of in strijd werd gehandeld met de gewijzigde wet.
Geen betrokkenheid bij handel van medeverdachten [naam 2] en [naam 3]
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte actief betrokken was bij de (verboden) handel van de medeverdachten [naam 2] en [naam 3] in onder andere softboxen, schakelborden en lampen. Er zijn zeker aanwijzingen dat de verdachte weet had van hun handel maar van een actieve bijdrage of betrokkenheid blijkt onvoldoende. De enkele afgeluisterde telefoongesprekken die daar volgens de officier van justitie op zouden duiden leveren dat bewijs in ieder geval niet. Die gesprekken bevatten soms te weinig informatie voor die conclusie (‘een briefje dat de verdachte vergeten was te geven aan zijn vader’ terwijl niet duidelijk was wat op dat briefje stond), zijn soms niet eenduidig naar de verdachte te herleiden (een stem op de achtergrond die het heeft over ‘de bakken’ waarvan het ene proces-verbaal zegt dat de stem van de verdachte wordt herkend en het andere proces-verbaal dat het de stem van medeverdachte [naam 1] betreft) of bevestigen enkel dat de verdachte wetenschap had van de handel van de medeverdachten (het gesprek met [naam 4] ).
Ook de andere door de officier van justitie aangedragen omstandigheden zijn niet van dien aard dat daaruit het onomstotelijke bewijs van een actieve bijdrage van de verdachte aan de handel van medeverdachten [naam 2] en [naam 3] blijkt. Gedurende de vele maanden dat telefoons zijn afgeluisterd, observaties zijn verricht en ander onderzoek door de politie heeft plaatsgevonden, blijkt nergens ondubbelzinnig van een rol van de verdachte bij de handel van genoemde medeverdachten. De verdachte zal dan ook in zoverre van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Medeplegen
De verdachte was enig eigenaar en bestuurder van [bedrijfsnaam 1] (B.V.) en [bedrijfsnaam 4] B.V. en heeft in die hoedanigheid via verschillende kanalen producten te koop aangeboden. [bedrijfsnaam 4] B.V. is door hem opgezet en hij heeft het enige tijd geprobeerd met dat bedrijf. De verdachte kwam dagelijks in [bedrijfsnaam 1] en was op de hoogte van het assortiment en de voorraad van [bedrijfsnaam 1] . De website van [bedrijfsnaam 1] is op zijn initiatief opgezet. De verdachte was in de tenlastegelegde periode dan ook pleger van het tenlastegelegde te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken en voorhanden hebben van de goederen van deze bedrijven.
Binnen [bedrijfsnaam 1] was er één man personeel in dienst, medeverdachte [naam 1] . [naam 1] was dagelijks in de winkel en deed (ook) de meeste werkzaamheden, zoals de verkoop van producten in de winkel en het voorraadbeheer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam 1] mede beheer had over het bedrijfspand en de hierin voorhanden zijnde en te koop aangeboden producten alsmede over de via de website te koop aangeboden producten. Er is dan ook sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, medeverdachte [naam 1] en [bedrijfsnaam 1] . Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen ook bewezen.
De conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode tezamen en in vereniging met anderen goederen en stoffen te koop heeft aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt en voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Ten aanzien van feit 2
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van overtreding van artikel 11b van de Opiumwet zoekt de rechtbank aansluiting bij het juridisch kader dat geldt voor artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daaruit blijkt dat onder een organisatie in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan ‘een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één ander persoon’. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijk samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan het min of meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking. In deze zaak is ten laste gelegd het oogmerk tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vijfde lid en/of 11a van de Opiumwet.
De rechtbank stelt voorop dat van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
De tenlastegelegde criminele organisatie ziet op het plegen van voorbereidingshandelingen voor Opiumwetdelicten. De verdachte was eigenaar van [bedrijfsnaam 1] (B.V.) en heeft, zoals reeds is vastgesteld door de rechtbank, samen met de medeverdachte [naam 1] en de bedrijven [bedrijfsnaam 1] (B.V.) en [bedrijfsnaam 4] B.V. voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet gepleegd door voorwerpen en stoffen te koop aan te bieden, te verkopen, af te leveren, te verstrekken en voorhanden te hebben die bestemd waren voor de beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. De verdachte was de werkgever van medeverdachte [naam 1] . Vanuit die rol stuurde de verdachte hem aan. Medeverdachte [naam 1] was werkzaam in de winkel, regelde (financiële) zaken met klanten en hield zich ook bezig met voorraadbeheer. Gelet op zijn strafbare voorbereidingshandelingen als werknemer voor de verdachte en [bedrijfsnaam 1] (B.V.) was sprake van een duurzame samenwerking.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte samen met medeverdachte [naam 1] , [bedrijfsnaam 1] (B.V.) en [bedrijfsnaam 4] B.V. heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen zij eerder heeft overwogen, niet bewezen dat van een samenwerkingsverband sprake was tussen de verdachte en de medeverdachten [naam 2] en [naam 3] .
Ten aanzien van feit 3
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij met anderen, althans alleen, een bedrag van € 40.000,- (eenvoudig) heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt door dit bedrag te verwerven en voorhanden te hebben.
Voor een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen, strafbaar gesteld in artikel 420bis.1 Sr, is vereist dat vaststaat dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf en dat de verdachte het voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
Verworven en voorhanden gehad
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. [stichting] (hierna: [stichting] ) heeft op 29 mei 2017 twee appartementen gekocht in Den Haag. Uit onderzoek blijkt dat een bedrag van € 40.000,- van de aankoopsom, afkomstig is van [bedrijfsnaam 1] B.V. via een verscheidenheid aan transacties van rekeningen van de verdachte en diens (toen) minderjarige dochter [naam 5] .
In totaal is in de periode van 2 december tot en met 19 december 2016 € 44.000,- contant gestort op de bankrekening met nummer [bankrekening 1] t.n.v. [naam 7] . Uit het kasboek van [bedrijfsnaam 1] B.V. blijkt dat er in dezelfde periode in totaal € 44.000,- uit de kas is opgenomen. Vervolgens is in verschillende transacties in totaal € 40.000,- overgemaakt van de genoemde bankrekening van [naam 7] naar de gezamenlijke bankrekening van [naam 7] en [naam 6] ( [bankrekening 2] ). Daarvan wordt in totaal € 30.000,- rechtstreeks overgemaakt naar een rekening van hun dochter [naam 5] ( [bankrekening 3] ). De overige € 10.000,- komt via verschillende bankrekeningen bij ditzelfde rekeningnummer terecht, namelijk via bankrekening [bankrekening 4] en [bankrekening 5] . Deze rekeningen staan allebei eveneens op naam van dochter [naam 5] . Daarna wordt op 2 mei 2017 € 40.000,- overgemaakt naar de bankrekening van [stichting] . Een schematische weergave van (onder andere) de genoemde overboekingen wordt als bijlage I.1 opgenomen. Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij de hiervoor genoemde transacties heeft verricht en de gelden uit de kas van [bedrijfsnaam 1] heeft opgenomen en vervolgens contant heeft gestort op zijn eigen rekening. De rechtbank concludeert dat de verdachte een bedrag van in totaal € 40.000,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in het bedrijfspand en via de website van [bedrijfsnaam 1] goederen en stoffen te koop heeft aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt en voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Dit betekent dat de gehele omzet van [bedrijfsnaam 1] van na inwerkingtreding van het growshopverbod op 1 maart 2015 uit misdrijf afkomstig was. De verdachte had als enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 1] als enige de bevoegdheid om over de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] te beschikken. Gelet op de hiervoor genoemde rol van de verdachte bij [bedrijfsnaam 1] kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de geldbedragen van in totaal € 40.000,- onmiddellijk afkomstig zijn uit eigen misdrijf van de verdachte en dat hij wist dat dit geld afkomstig was uit zijn eigen misdrijf.
Vermenging
In het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, kan het vermengde vermogen worden aangemerkt als gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig. Gelet op de verklaring van de verdachte dat de € 40.000,- afkomstig is van de bedrijfswinst van (de toen nog eenmanszaak) [bedrijfsnaam 1] uit 2014 – en dus voor de ingevoerde wetswijziging in 2015 –, oordeelt de rechtbank dat die bedrijfswinst is aan te merken als “besmet” doordat daaraan uit misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd. Doordat vele contante stortingen zijn gedaan in 2015 en 2016 met uit misdrijf afkomstige gelden is het vermogen met de legale bedrijfswinst vermengd en laat dit vermogen zich daarom niet meer individualiseren.
Conclusie ten aanzien van feit 3
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van in totaal € 40.000,- dat (gedeeltelijk) afkomstig was uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, te weten het te koop aanbieden en verkopen van goederen en stoffen waarvan de verdachte wist dat deze voorwerpen bestemd waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Nu in de wet het van eenvoudig witwassen een gewoonte maken niet strafbaar is gesteld, zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Geen medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander bij het eenvoudig witwassen niet is komen vast te staan. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen ten aanzien van dit feit.
Pleegdatum
Gelet op de data van de hiervoor genoemde kasopnames van [bedrijfsnaam 1] en de diverse banktransacties, oordeelt de rechtbank dat de witwashandelingen door de verdachte hebben plaatsgevonden in de periode vanaf 2 december 2016 tot en met 2 mei 2017. De rechtbank zal echter in de bewezenverklaring opnemen de periode vanaf 1 januari 2017 in plaats van 2 december 2016 (zie de motivering hierna onder 4 ‘de strafbaarheid van het bewezenverklaarde’).
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen stoffen en voorwerpen heeft te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, of voorhanden gehad, te weten onder andere
- voedingsmiddelen (waaronder de merken Superthrive en Canna Coco A en Canna Coco B en Biogreen en Gold en Dutch Pro en Bac) en
- afharder en
- wortelstimulator en
- basisvoedingsmiddelen en
- vijverfolie en
- CO2 generatoren en
- boosters en
- kachels en
- ventilatoren en
- slakkenhuisventilatoren en
- meetapparatuur en
- gripzakken en
- vacuümsealzakken en
- sealapparaten en
- stektrays en
- steenwolblokjes en
- bestrijdingsmiddelen (waaronder middelen tegen toprot en/of kasspint en/of spintmijt en/of luis) en
- middelen tegen geurbestrijding en
waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [naam 1] en
een rechtspersoonte weten [bedrijfsnaam 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11a Opiumwet;
3.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 2 mei 2017 te ’s-Gravenhage, van één of meerdere voorwerpen (geldbedragen), te weten € 40.000,
- dit voorwerp verworven en voorhanden
heeftgehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp gedeeltelijk – onmiddellijk - afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De rechtbank acht bewezen dat het geldbedrag uit het onder 3 bewezenverklaarde feit uit eigen misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit bedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Nu niet is tenlastegelegd (en om die reden ook niet bewezen kan worden verklaard) dat de verdachte gedragingen heeft verricht om de criminele herkomst van het geldbedrag te verbergen of te verhullen, levert dit geen strafbaar feit op in de periode vóór 1 januari 2017. Sinds de hiervoor genoemde datum van 1 januari 2017 is eenvoudig witwassen namelijk strafbaar gesteld in de wet.
Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feit 3 vanaf 1 januari 2017 uitsluiten. Ook het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van deze feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 254 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van € 30.000,-, subsidiair 185 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft bij de geëiste gevangenisstraf toegelicht dat het de bedoeling is dat het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, gelijk is aan de door de verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verzocht om aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen dan die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee jaren schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 11a en 11b van de Opiumwet. Hij heeft – in de kern genomen - samen met anderen stoffen en voorwerpen voorhanden gehad en verhandeld waarvan hij wist dat die bedoeld waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De wetgever heeft met de introductie van de artikelen 11a en 11b van de Opiumwet dergelijke handelingen strafbaar gesteld omdat de illegale hennepteelt door de omvang en professionaliteit daarvan in Nederland een reëel veiligheidsrisico oplevert. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin en heeft zich geen rekenschap gegeven van de nadelige gevolgen van zijn handelen voor de maatschappij en volksgezondheid. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het eenvoudig witwassen van € 40.000,- en daarmee illegale opbrengsten onttrokken aan het zich van justitie en inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 mei 2025. Daaruit blijkt dat hij in 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden wegens overtreding van de Opiumwet (soft- en harddrugs). Artikel 63 Sr is dus van toepassing en de rechtbank houdt daar in strafverlagende zin rekening mee.
Ook houdt de rechtbank bij het opleggen van een straf rekening met het feit dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen het eerste en tweede bewezenverklaarde feit. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen passend en geboden. De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf als uitgangspunt dan de officier van justitie, immers acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte ook betrokken is geweest bij de verboden handel van de medeverdachten [naam 3] en [naam 2] .
De overschrijding van de redelijke termijn
De verdachte is aangehouden en in verzekering gesteld in mei 2019 en dit vonnis is gewezen op 2 juli 2025. De redelijke termijn is dus met ruim vier jaar overschreden, terwijl aan deze overschrijding geen bijzondere omstandigheden ten grondslag liggen. De rechtbank brengt dit in het voordeel van de verdachte tot uitdrukking in de op te leggen straf, door de verdachte niet terug te sturen naar de gevangenis. Naar het oordeel van de rechtbank is dat nu niet meer opportuun gelet op het grote tijdsverloop.
De rechtbank zal alles afwegende aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. Dat betekent dat de verdachte het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf reeds in voorlopige hechtenis heeft uitgezeten. Met het lange voorwaardelijk strafdeel brengt de rechtbank tot uiting dat het gaat om ernstige strafbare feiten.
De rechtbank zal daarnaast een geldboete van € 10.000,- aan de verdachte opleggen. Dit om de ernst van de feiten nog verder te benadrukken en om de verdachte in zijn vermogen te treffen. Hoewel niet duidelijk is geworden wat de verdachte exact heeft verdiend met zijn bijdrage aan de illegale hennepteelt, biedt het dossier voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte financieel voordeel heeft genoten, dus ziet de rechtbank redenen om hem ook financieel te bestraffen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 55, 57, 63 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
- 11 a en 11b van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van
feit 1:
medeplegen van stoffen en voorwerpen te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, en voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
en
feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 3:
eenvoudig witwassen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 74 (vierenzeventig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een geldboete van
€ 10.000,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 85 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2025.