ECLI:NL:RBDHA:2025:1160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
09-230194-24 en 05-151259-21 (tul) en 09-333320-24 (ttz. gev)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal door middel van valse sleutels met recidive en oplegging van gevangenisstraf

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal door middel van valse sleutels, gepleegd in de periode van 18 tot 21 maart 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wegnemen van geldbedragen van drie slachtoffers door zich voor te doen als bankmedewerker en hen te misleiden met valse informatie. De verdachte heeft in totaal drie keer gebruik gemaakt van babbeltrucs om de slachtoffers te overtuigen hun bankgegevens en pinpassen af te geven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar heeft de subsidiaire tenlasteleggingen bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan twee slachtoffers voor de geleden materiële schade. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/230194-24 en 05/151259-21 (tul) en 09/333320-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 30 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
Geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [postcode] [woonplaats],

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 oktober 2024 (pro forma) en 16 januari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. van den Boogert naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09/230194-24)1
hij op of omstreeks 21 maart 2024 te Waddixnveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van een telefoon en/of (een) pinpas(sen) (met bijborende pincode(s) en/of een creditcard en/of een geldbedrag van 980 euro door die [naam 1] telefonisch te benaderen en zich daarbij voor te doen als een
medewerker van de ING bank en/of die [naam 1] mede te delen:
- dat er een geldbedrag van 1100 euro van haar rekening gehaald was en dat de ING
bank een onderzoek naar deze opname ging instellen en/of
- dat voor dit onderzoek nodig was dat zij twee keer 490 euro moest pinnen en/of
- dat ten behoeve van dit onderzoek, althans voor het veiligstellen daarvan, een bankmedewerker dat geldbedrag en/of haar pinpasjes en/of creditcard en/of telefoon zou komen ophalen en/of
- naar de woning van die [naam 1] is gegaan en/of zich aldaar als bankmedewerker heeft voorgedaan en/of die telefoon en/of creditcard en/of pinpasjes en/of dat geldbedrag in ontvangst heeft genomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 maart 2024 te Waddinxveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(e) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het bij een pinautomaat intoetsen van een niet voor hem bestemde en/of valselijk verkregen pincode;
2
hij op of omstreeks 18 maart 2024 te Monster, gemeente Westland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 2] heeft bewogen tot de afgifte van een pinpas(sen) (met bijborende pincode(s) door die [naam 2] telefonisch te benaderen en zich daarbij voor te doen als een bankmedewerker en/of die [naam 2] mede te delen:
- dat het voor een in te stellen onderzoek nodig was dat zij haar pincode noemde en dat zij hierna een nieuwe bankpas met nieuwe pincode zou krijgen en/of
-dat haar huidige bankpas, identifier en telefoon door een bankmedewerker ogpehaald zou worden en/of naar de woning van die [naam 2] te gaan en/of zich daarbij voor te doen als
bankmedewerker en/of die bankpas, identifier en/of telefoon in ontvangst te nemen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2024 te Monster, gemeente Westland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[naam 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
geldbedrag(e) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
een valse sleutel, te weten door het bij een pinautomaat intoetsen van een niet voor
hem bestemde en/of valselijk verkregen pincode;
Dagvaarding II (09/333320-24)
hij op of omstreeks 18 maart 2024 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 3] heeft bewogen tot de afgifte van een telefoon en/of (een) pinpas(sen) (met bijborende pincode(s) en/of een creditcard door die [naam 3] telefonisch te benaderen en zich daarbij voor te doen als een medewerker van de ING bank en/of die [naam 3] mede te delen:
- dat in Nieuwegein geprobeerd was om een geldbedrag van 700 van zijn bankreknening af te schrijven en/of
- dat voor een in te stellen onderzoek het nodig was dat zijn bankpassen nagekeken
moesten worden en/of
- dat hij de keuze had tussen het inleveren van zijn bankpas bij de bank in Amsterdam of het laten ophalen van zijn pasjes door een bankmedewerker/koerier naar de woning van die [naam 3] te gaan en/of zich daarbij voor te doen als bankmedewerker en/of die bankpas in ontvangst te nemen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2024 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp en/of Den Haag tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(e) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het bij een pinautomaat intoetsen van een niet voor hem bestemde en/of valselijk verkregen pincode;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt er – kort gezegd – van verdacht dat hij zich in de periode van 18 maart 2024 tot en met 21 maart 2024 schuldig heeft gemaakt aan driemaal oplichting c.q. babbeltrucs (primair) dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door te pinnen met een gestolen bankpas (subsidiair).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle primair ten laste gelegde feiten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van al het primair ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot al het subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit bewezen kan worden verklaard.
3.4.
Vrijspraak
Uit de telefoondata van de onder de verdachte in beslag genomen telefoon blijkt dat gezocht is op adressen en zoektermen die in verband zouden kunnen worden gebracht met de ten laste gelegde oplichtingen. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de oplichtingen. Het dossier bevat namelijk onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bij dagvaarding I, onder 1 primair en onder 2 primair en het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte daarom vrijspreken van deze feiten.
3.5.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024091220 van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 397).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
t.a.v. dagvaarding I, feit 1 subsidiair
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 januari 2025;
2. het proces-verbaal van aangifte van [naam 1], opgemaakt op 22 maart 2024 (p. 20-22);
3. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 april 2024 (p. 34-35);
t.a.v. dagvaarding I, feit 2 subsidiair
4. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 januari 2025;
5. het proces-verbaal van aangifte van [naam 2], met bijlagen, opgemaakt op 18 maart 2024 (p. 132-138);
6. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 april 2024 (p. 142-144);
t.a.v. dagvaarding II, subsidiair
7. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 januari 2025;
8. het proces-verbaal van aangifte van [naam 3], opgemaakt op 21 maart 2024 (p. 150-153);
9. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 oktober 2024 (p. 392-397).
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I, onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I1
hij op 21 maart 2024 te Waddinxveen geldbedragen, die aan [naam 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
deverdachte die weg te nemen geldbedrage
nonder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het bij een pinautomaat intoetsen van een niet voor hem bestemde en valselijk verkregen pincode;
2
hij op 18 maart 2024 te Monster gemeente Westland geldbedragen, die aan [naam 2]
toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl
deverdachte die weg te nemen geldbedrage
nonder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het bij een pinautomaat intoetsen van een niet voor hem bestemde en valselijk verkregen pincode;
Dagvaarding II
hij op 18 maart 2024 te Den Haag geldbedragen, die aan [naam 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
deverdachte die weg te nemen geldbedrage
nonder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het bij een pinautomaat intoetsen van een niet voor hem bestemde en valselijk verkregen pincode.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod met de medeverdachte en het meewerken aan het vinden en behouden van werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een straf conform het voorarrest op te leggen. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ook een voorwaardelijke straf en een forse taakstraf op zijn plaats is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan diefstal door middel van valse sleutels, te weten het pinnen met gestolen pinpassen, kort nadat de aangevers merkten dat zij door een babbeltruc waren opgelicht. Dit heeft telkens plaatsgevonden bij kwetsbare bejaarden die bewust zijn uitgekozen en waaraan verteld werd dat mogelijk fraude met hun betaalpas was gepleegd. De verdachte heeft weliswaar verklaard niet te weten van wie de bankpassen afkomstig waren, maar hij heeft niettemin enkel gehandeld met het oog op zijn eigen financieel gewin en geen respect getoond voor andermans eigendommen. Ook heeft hij zich er niet om bekommerd dat dergelijke feiten overlast, schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaken bij de slachtoffers. Zij verklaren dat ze zich vernederd en onzeker voelen. Niet alleen hun pinpas is op sluwe wijze afhandig gemaakt, maar ook werd kort daarna geld afgeschreven van de bankrekening. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 december 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2020, 2021 en 2022 reeds eerder is veroordeeld tot (voorwaardelijke) gevangenisstraffen voor soortgelijke feiten. De proeftijd van een van die straffen was nog niet ten einde op het moment dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten pleegde. De rechtbank weegt dit mee als strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 2 januari 2025, waaruit volgt dat de verdachte is gediagnosticeerd met ADHD en PDD-NOS. Tevens is er sprake van beïnvloedbaarheid en een licht verstandelijke beperking. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod met de medeverdachte en het inspannen voor het vinden en behouden van (on)betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hoewel de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de primair ten laste gelegde feiten, acht zij de bewezen verklaarde feiten strafbare feiten van vergelijkbare ernst, zeker bezien in het licht van de justitiële documentatie van de verdachte. Daarom heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de eis van de officier van justitie en bij wat in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd.
Concluderend zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden om te bewerkstelligen dat de kans op recidive beperkt wordt.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Dagvaarding I, feit 2
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.430,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat voor € 2.960,- uit materiële schade en voor € 500,- uit immateriële schade.
Dagvaarding II
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 675,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van zowel [naam 2] als [naam 3].
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van [naam 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I, onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 2.960,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. Niet is gesteld of gebleken dat de benadeelde partij haar vordering baseert op het oogmerk van de verdachte om haar immateriële schade toe te brengen (artikel 6:106 sub a BW). Aanknopingspunten dat sprake is van een dergelijk oogmerk, biedt het dossier ook niet. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij haar vordering dan baseert op de grondslag van art. 6:106 sub b BW, bestaande uit geestelijk letsel, dan wel een aantasting in de persoon “op andere wijze”. Voor zover de benadeelde partij haar vordering baseert op het bestaan van geestelijk letsel, heeft zij haar vordering onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geen objectieve gegevens verschaft (zoals bijvoorbeeld een medisch-specialistisch rapport) waaruit volgt dat zij geestelijk letsel als gevolg van het feit heeft opgelopen. Ook voor een vergoeding voor een aantasting in de persoon “op andere wijze” bestaat geen grond. Niet kan worden gezegd dat de gevolgen van diefstal met een valse sleutel, gelet op de aard en ernst van de normschending, zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.960,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2].
Vordering van [naam 3]
De vordering is door de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 675,-.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 675,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 675,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3].

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 6 september 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 05/151259-21 door de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland op 7 maart 2022 voorwaardelijke opgelegde straf van 8 (acht) maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging toewijsbaar is, maar verzoekt de rechtbank slechts een deel van deze voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen en de omzetting naar een taakstraf te gelasten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 6 september 2024 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland d.d. 7 maart 2022, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank zal op grond van het voorgaande de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van acht maanden toewijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I, onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I, onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 en 2 en dagvaarding II, telkens:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (VIER) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde is momenteel onder toezicht bij de reclassering en het toezicht kan met de huidige toezichthouder worden voortgezet;
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De toezichthouder van de veroordeelde heeft laten weten dat de veroordeelde 3 januari 2025 een kennismakingsgesprek heeft gehad bij De Waag;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact legt of laat leggen met de medeverdachte, E. Isiktas, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden eindigt;
Vordering benadeelde partij [naam 2];
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.960,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2];
bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding voor het overige deel afgewezen wordt;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.960,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 2];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 39 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Vordering benadeelde partij [naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij integraal toe tot een bedrag van € 675,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3];
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 675,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 3];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 13 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Gelderland d.d. 7 maart 2022, gewezen onder parketnummer 05/151259-21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.L.S. Ceulen, voorzitter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
mr. S. Katib, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Schuijt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2025.