ECLI:NL:RBDHA:2025:11587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
NL25.19890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit, heeft op 5 februari 2025 een asielaanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, zoals vastgesteld op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat Duitsland niet langer als veilig kan worden beschouwd vanwege recente ontwikkelingen in de asielprocedure daar.

De rechtbank heeft de zaak op 16 juni 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat Duitsland op 24 maart 2025 het verzoek om terugname van eiser had aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de asielaanvraag vaststond. Eiser betwistte deze verantwoordelijkheid en voerde aan dat er sprake was van tekortkomingen in de Duitse asielprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om deze claims te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de minister van Asiel en Migratie terecht had besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt en er geen concrete aanwijzingen waren dat eiser een reëel risico op onmenselijke behandeling zou lopen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19890

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 5 februari 2025 een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het besteden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 2 januari 2024 is Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] is Duitsland verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Op 24 maart 2025 heeft Duitsland het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat. [3]
3. Eiser betwist de verantwoordelijkheid van Duitsland. Duitsland heeft op 11 maart 2025 het terugnameverzoek afgewezen, waarna het terugnameverzoek op 24 maart 2025 alsnog is aanvaard. Verweerder heeft geen verzoek om heroverweging ingediend en nergens blijkt uit dat sprake was van een beoordelingsfout, zodat verweerder de aanvaarding naast zich neer had moeten leggen en hem in de nationale procedure had moeten opnemen, aldus eiser. Ter zitting voert eiser aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In Duitsland vinden op dit moment grenscontroles plaats. Deze zijn door een Duitse rechtbank veroordeeld en die uitspraak wordt door de regering genegeerd. Om die reden kan eiser er niet op vertrouwen dat hij eventueel kan klagen bij de Duitse autoriteiten dan wel ervan uit kan gaan dat gevolg zal worden gegeven aan uitspraken die hem aangaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling hoeven nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Daarbij volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder de aanvaarding van het terugnameverzoek naast zich heeft moeten neerleggen. Duitsland heeft namelijk het terugnameverzoek alsnog binnen de termijn van artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening [4] geaccepteerd, zodat verweerder geen heroverwegingsverzoek meer heeft hoeven indienen op grond van dit artikel. Ter zitting heeft verweerder ook aangegeven dat dit artikel verder niet van toepassing is en in het bestreden besluit niet genoemd had hoeven worden. Duitsland heeft het terugnameverzoek aanvaard, zodat de verantwoordelijkheid daarmee vaststaat.
5. Verder mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Uit jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt dat verweerder ten aanzien van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is en dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende, gronden vormen om aan te nemen dat eiser daar een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [7] en artikel 3 van het EVRM. [8] Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [9] Eiser is er niet in geslaagd dit aannemelijk te maken. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Duitsland de internationale verplichtingen niet nakomt. De enkele stelling dat de regering geen gevolg heeft gegeven aan een uitspraak van een Duitse rechter is daarvoor onvoldoende. Immers blijkt daaruit niet dat de Duitse autoriteiten vaker rechterlijke uitspraken naast zich neerleggen, laat staan dat sprake is van structurele tekortkomingen. Ook is niet onderbouwd dat die situatie enige invloed heeft op Dublinterugkeerders. Verder hebben de Duitse autoriteiten met de aanvaarding van het terugnameverzoek gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Mocht eiser na overdracht aan Duitsland van mening zijn dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening.
4.Verordening (EG) nr. 1560/2003.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ABRvS 14 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:588.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.