ECLI:NL:RBDHA:2025:1158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
09-230205-24 en 10-185514-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting met babbeltrucs gericht op kwetsbare slachtoffers

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gevallen van oplichting, specifiek gericht op kwetsbare bejaarden. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van babbeltrucs waarbij hij zich voordeed als bankmedewerker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 9 februari 2024 tot en met 9 april 2024 viermaal oplichting heeft gepleegd en eenmaal heeft geprobeerd dit te doen. De slachtoffers werden telefonisch benaderd met de mededeling dat er fraude was gepleegd met hun bankrekeningen. Vervolgens werd hen gevraagd om hun bankgegevens en pincodes te verstrekken, waarna een koerier de bankpassen en andere waardevolle spullen kwam ophalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 112 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast zijn de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn opgelegd voor de geleden materiële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om openheid te geven over zijn financiële situatie en zich te houden aan voorwaarden van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/230205-24 en 10/185514-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte].
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 oktober 2024 (pro forma) en 16 januari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F. Tosun naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09/230205-24)
1
hij op of omstreeks 21 maart 2024 te Waddixnveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van een telefoon en/of (een) pinpas(sen) (met bijborende pincode(s) en/of een creditcard en/of een geldbedrag van 980 euro door die [naam 2] telefonisch te benaderen en zich daarbij voor te doen als een medewerker van de ING bank en/of die [naam 2] mede te delen:
- dat er een geldbedrag van 1100 euro van haar rekening gehaald was en dat de ING
bank een onderzoek naar deze opname ging instellen en/of
- dat voor dit onderzoek nodig was dat zij twee keer 490 euro moest pinnen en/of
- dat ten behoeve van dit onderzoek, althans voor het veiligstellen daarvan, een bankmedewerker dat geldbedrag en/of haar pinpasjes en/of creditcard en/of telefoon zou komen ophalen en/of
- naar de woning van die [naam 1] is gegaan en/of zich aldaar als bankmedewerker heeft voorgedaan en/of die telefoon en/of creditcard en/of pinpasjes en/of dat geldbedrag in ontvangst heeft genomen;
2
hij op of omstreeks 18 maart 2024 te Monster, gemeente Westland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 3] heeft bewogen tot de afgifte van een pinpas(sen) (met bijborende pincode(s) door die [naam 3] telefonisch te benaderen en zich daarbij voor te doen als een bankmedewerker en/of die [naam 3] mede te delen:
- dat het voor een in te stellen onderzoek nodig was dat zij haar pincode noemde en dat zij hierna een nieuwe bankpas met nieuwe pincode zou krijgen en/of
-dat haar huidige bankpas, identifier en telefoon door een bankmedewerker ogpehaald zou worden en/of naar de woning van die [naam 3] te gaan en/of zich daarbij voor te doen als bankmedewerker en/of die bankpas, identifier en/of telefoon in ontvangst te nemen;
3
hij op of omstreeks 9 februari 2024 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 4] heeft bewogen tot de afgifte van een pinpas(sen) (met bijborende pincode(s) door die [naam 4] telefonisch te benaderen en zich daarbij voor te doen als een bankmedewerker en/of die [naam 4] mede te delen:
- dat in Duitsland geprobeerd was om een geldbedrag van haar bankrekening te halen en/of
- dat zij de keuze had tussen het inleveren van haar bankpas bij de bank in Amsterdam of het laten ophalen van haar pas door een bankmedewerker waarna zij een nieuwe bankpas met bijbehorende pincode zou krijgen en/of dat zij haar huidige pincode en haar toekomstige pincode moest inspreken op een anonieme telefoonlijn en/of naar de woning van die [naam 4] te gaan en/of zich daarbij voor te doen als bankmedewerker en/of die bankpas in ontvangst te nemen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 februari 2024 te Maasland, gemeente Midden-Delfland en/of Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(e) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het bij een pinautomaat intoetsen van een niet voor hem bestemde en/of valselijk verkregen pincode;
4
hij op of omstreeks 18 maart 2024 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 5] heeft bewogen tot de afgifte van een telefoon en/of (een) pinpas(sen) (met bijborende pincode(s) en/of een creditcard door die [naam 5] telefonisch te benaderen en zich daarbij voor te doen als een medewerker van de ING bank en/of die [naam 5] mede te delen:
- dat in Nieuwegein geprobeerd was om een geldbedrag van 700 van zijn bankreknening af te schrijven en/of
- dat voor een in te stellen onderzoek het nodig was dat zijn bankpassen nagekeken moesten worden en/of
- dat hij de keuze had tussen het inleveren van zijn bankpas bij de bank in Amsterdam of het laten ophalen van zijn pasjes door een bankmedewerker/koerier naar de woning van die [naam 5] te gaan en/of zich daarbij voor te doen als bankmedewerker en/of die bankpas in ontvangst te nemen;
Dagvaarding II (10/185514-24)
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 6] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van de pinpas van die [naam 6] , en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de pincode behorend bij de pinpas van die [naam 6] ,
- heeft gebeld naar het telefoonnummer van die [naam 6] , en/of
- zich heeft voorgedaan als ware hij, verdachte en/of diens medeverdachte(n), een medewerker (van de Fraudehelpdesk) van de ABN AMRO bank en/of een koerier van de ABN AMRO bank, en/of
- tegen die [naam 6] heeft gezegd dat er geprobeerd werd geldbedrag(en) van de bankrekening van die [naam 6] af te halen, en/of
- tegen die [naam 6] heeft gezegd dat de bankrekening van die [naam 6] geblokkeerd moest worden en/of dat daarvoor verificaties vereist waren, en/of
- die [naam 6] op zijn bankrekening heeft laten inloggen via de laptop, en/of
- die [naam 6] heeft gevraagd om 4500 euro, althans een geldbedrag, naar de betaalrekening van die [naam 6] over te maken en/of zijn dag limiet te bekijken en/of te verhogen, en/of
- naar de pincode van de pinpas van die [naam 6] heeft gevraagd, en/of
- tegen die [naam 6] heeft gezegd dat die [naam 6] zijn pinpas (met de pincode) in een enveloppe moest doen, en/of
- tegen die [naam 6] heeft gezegd dat een koerier de enveloppe met de pinpas (en pincode) bij die [naam 6] thuis zal ophalen en/of daarvoor een code heeft afgesproken (die dan ter verificatie benoemd zal worden door de koerier), en/of
- ( vervolgens) bij die [naam 6] heeft aangebeld en/of de afgesproken verificatiecode heeft genoemd en/of heeft gezegd dat hij, verdachte, van de pakketdienst was en/of een (post)pakket kwam ophalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3. De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt er – kort gezegd – van verdacht dat hij zich in de periode van 9 februari 2024 tot en met 9 april 2024 viermaal schuldig heeft gemaakt aan oplichting c.q. babbeltrucs en eenmaal aan een poging daartoe.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I, onder 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding I, onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten alsmede het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I, onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I, onder 1 en het bij dagvaarding II ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Vrijspraak
Hoewel twee verbalisanten de verdachte herkend hebben als zijnde de pinner met de gestolen pinpas bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte bij de oplichting in Maasland betrokken is geweest. De rechtbank kan op basis van de beelden niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte op de beelden te zien is en daarmee of de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de oplichting of het pinnen met de gestolen bankpas. De rechtbank is daarom met betrekking tot het bij dagvaarding I, onder 3 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024091220, van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 397) (hierna: dossier I) en het proces-verbaal met het nummer PL1700-2024116896, van de politie Eenheid Rotterdam, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 49) (hierna: dossier II).
t.a.v. alle feiten
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 januari 2025, voor zover inhoudende;
De Iphone die op 9 april 2024 onder mij in beslag is genomen, is van mij.
t.a.v. dagvaarding I, feit 1
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 januari 2025, voor zover inhoudende;
Ik heb op 21 maart 2024 inderdaad de spullen opgehaald in Waddinxveen. Ik zou daar € 50,- voor krijgen. De spullen zaten in een envelop, ik had wel een vermoeden dat het foute boel was. Het klopt ook dat ik een ophaalcode heb genoemd. Ik was ook de bestuurder van de witte Audi.
3. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , wonende te Waddinxveen, (dossier I), opgemaakt op 22 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 20-22);
Op 21 maart 2024 werd ik gebeld door een medewerker van de ING bank. Ik hoorde de heer [naam 7] tegen mij zeggen "wij zien dat er 1100,00 euro van u rekening afgehaald is". De heer [naam 7] zei tegen mij "wij gaan dat voor u uitzoeken". Ik hoorde hem verder zeggen dat hij mij na ongeveer een kwartiertje bij mij aan de deur zou komen om het geld en mijn beide pinpassen en mijn creditcard en mijn telefoon op te halen. Deze spullen zouden bij mij opgehaald worden om deze veilig te stellen in verband met criminelen die uit waren op mijn geld. In het telefoongesprek werd mij gevraagd om mijn telefoon en passen mee te geven. Ik moest ook mijn oude pincodes doorgeven via de telefoon aan de heer [naam 7] . Ik moest van de heer [naam 7] van mijn twee rekeningen bij de ING 490,00 euro opnemen. Nadat ik gepind had kwam er bij mij een man aan de deur die de spullen op kwam halen. Ik heb twee maal 490,00 euro meegegeven. Ik heb mijn creditcard van de ING meegegeven. Ik heb verder mijn pinpas van de ING meegegeven.
Ik zag dat de man die bij mij de spullen ophaalde tussen de 20 en 30 jaar oud was en licht getint was. Ik zag dat hij een kort donker baardje en een snor had.
Ik heb verder mijn pincodes genoemd aan de heer [naam 7] en ik kreeg van hem nieuwe pincodes.
Mijn dochter zei tegen mij dat ik was opgelicht. Mijn dochter heeft contact opgenomen met de fraude afdeling van de ING. Mijn dochter hoorde de medewerker zeggen dat de volgende bedragen afgeschreven waren;
- 989,83 euro
- 997,94 euro
4. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (dossier I), opgemaakt op 2 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 60-73);
Ik startte met het onderzoek van de telefoondata van goednummer PL1700-2024116896-6748184. De iPhone werd op 9 april 2024 in beslag genomen bij [de verdachte] . Ik zag dat er gezocht was op Geldmaat Waddinxveen en op seniorenwoning Waddinxveen. Ik zag dat owner via Telegram in diverse chats contact had over nummers/contactlijsten/fraudescripts (in verschillende talen) en dat die werden uitgewisseld. Bij dit bericht zat een screenshot met prijzen voor 'WhatsApp Leads' per doelgroep, aantal en land. Onderverdeeld in vrouwen, mannen en bloemen. Er stond in de toelichting: Bloemen zijn vrouwen van 65 jaar gemiddeld.
t.a.v. dagvaarding I, feit 2
5. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , met bijlagen (dossier I), opgemaakt op 18 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 132-138);
Op 18 maart 2024 werd ik, [naam 3] , gebeld. Ik hoorde het volgende in het telefoongesprek:
- dat ik sprak met een medewerker van de Regiobank en dat de medewerker ene [naam 7] heette;
- dat de Regiobank aan het controleerde waren en dat ik daarom werd gebeld;
- dat ik mijn huidige
pincodemoest vertellen, dat deed ik en vervolgens zou ik een nieuwe bankpas krijgen en de nieuwe pincode zou dan zijn [code 4];
- dat er een medewerker naar mij toe zou komen en dat er een wachtwoord werd gegeven dat bestond uit [code 1] en dat er dan aan die medewerker een envelop met mijn bankpas, identifier en mijn telefoon erin moest geven en in mijn woning mocht laten.
Vervolgens op diezelfde dag belde iemand bij mijn woning aan. Mijn woning is gelegen te Monster. Ik deed de deur open en zag een man-persoon en die zei gelijk [code 1] . Ik zag dat de manspersoon er als volgt uitzag:
- rond de 30 a 35 jaar oud;
- licht getinte huidskleur;
- rond de 1 meter 80 lang;
- kort zwart haar en aan de zijkanten opgeschoren;
- had een donkerzwarte stoppelbaard;
- sprak vloeiend Nederlands;
Ik zag dat de man naar binnen stapte en gelijk de klaar gelegde
envelopin de woonkamer pakte met de identifier en telefoon. Daarna verliet hij mijn woning. Hierop had ik een slecht gevoel en ben ik naar de Regiobank gelopen. De medewerker had gekeken en die vertelde mij dat
zealles van mijn
spaarrekening en betaalrekening hadden gehaald.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (dossier I), opgemaakt op 2 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 60-73);
Ik startte met het onderzoek van de telefoondata van goednummer PL1700-2024116896-6748184. De iPhone werd op 9 april 2024 in beslag genomen [de verdachte] . In de searched items zag ik dat adressen van aangevers bankhelpdeskfraude voorkwamen in de application usage log com.apple.Maps. Op 18-3-2024 het adres van aangever in ([adres 3], [postcode 3]) Monster.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (dossier I), opgemaakt op 31 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 362-364);
Uit de gevorderde historische verkeersgegevens blijkt dat de mobiele telefoon, in gebruik bij [de verdachte] , op de volgende GSM masten aanstraalt:
- 18 maart 2024 om 10:29:33 uur: [adres 2] te Monster
- [adres 2] te Monster ligt hemelsbreed op 92 meter van de [adres 4] te Monster. Op de [adres 3] te Monster woont het slachtoffer.
t.a.v dagvaarding I, feit 4
8. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , wonende te Pijnacker (dossier I), opgemaakt op 21 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 150-153);
Op 18 maart 2024 werd ik, [naam 5] gebeld door het nummer + [telefoonnummer] . Ik ben in totaal 2 uur en 3 minuten gebeld door dit nummer.
Volgens de persoon aan de telefoon werd ik gebeld door de fraudehelpdesk van de Rabobank. Deze persoon vertelde mij dat er geprobeerd was om 700 euro vanuit Nieuwegein van mijn rekening af te schrijven. Ik hoorde dat de persoon aan de lijn zeer goed Nederlands sprak; wel meende ik een licht buitenlands accent te horen. Ik ben achter mij computer gaan zitten en installeerde om 21:37 uur op verzoek van deze persoon het programma "Anydesk".
Ik hoorde van de persoon aan de telefoon dat mijn bankpassen nagekeken moesten worden bij het hoofdkantoor van de Rabobank in Amsterdam. De persoon aan de lijn vroeg aan mij of ik deze zelf naar Amsterdam kon brengen. Ik hoorde dat de persoon aan de lijn zei dat hij ging kijken of er een koerier beschikbaar was. Ik hoorde de man een code zeggen tegen mij. Deze code was [code 2] . Ik moest deze code vertellen aan de koerier die later deze avond langs zou komen.
Na ongeveer drie/vierde van het totale telefoongesprek stond er een man bij mij aan de deur. Het signalement van deze man dat ik bij schermer gezien heb, is:
- 25-30 jaar oud
- 1.70-1.80 meter lang
- stevig, gezet postuur
- buitenlands uiterlijk (vermoedelijk Marokkaans)
- donker kort haar
- donkere korte baard
- sprak goed Nederlands
Ik heb de volgende goederen afgegeven in een envelop; op de envelop heb ik geschreven Hoofdkantoor Rabobank, aan deze koerier:
- mijn betaalpas van de Rabobankrekening [rekeningnummer] .
- Rabo GoldCard Visa Creditcard.
- Zwarte Sony Smartphone.
- Pincode van de betaalpas en de creditcard.
- Een oude verlopen creditcard.
- Raboreader.
De koerier is hierna weggegaan. Even later zei ik tegen de persoon aan de telefoon dat ik nog de bankpas had van mijn vrouw. Ik hoorde dat de persoon zei dat de koerier hiervoor terugkwam.Net voor het einde van het telefoongesprek heb ik aan de eerder omschreven koerier de bankpas van mijn vrouw afgegeven.
Ik heb toen zelf de Rabobank gebeld en toen werd mij direct verteld dat ik opgelicht was. Ik hoorde de medewerker van de Rabobank zeggen dat er tweemaal 500 euro van mijn rekening was afgeschreven.
9. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (dossier I), opgemaakt op 2 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 60-73);
Ik startte met het onderzoek van de telefoondata van goednummer PL1700-2024116896-6748184. De iPhone werd op 9 april 2024 in beslag genomen bij [de verdachte] . In de telefoondata trof ik onder meer de volgende foto's en video van 21-3-2024 aan:
Op een van de video's (18-3-2024 20:46:48 UTC+0)) zag ik een computerscherm met geopende tabbladen inlogscherm Rabobank en inlogscherm Anydesk. Ik zag dat er op de Rabobankpagina een rekening- en pasnummer stonden ingevoerd. Ik zag dat het rekeningnummer van aangever gelijk was aan het Rabobankrekeningnummer dat ik zag op de video van 18-3-2024 van het Anydesk-scherm, zoals beschreven: [rekeningnummer] .
10. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (dossier II), opgemaakt op 22 april 2024, voor zover inhoudende (p. 16-26);
Op 9 april werd ter waarheidsvinding, onder verdachte [de verdachte] , een telefoon inbeslaggenomen. Ik zag dat de gebruiker (owner) van de telefoon zich voornamelijk "[letter]" noemde. Ik zag dat "[letter]" gebruik maakte van de telefoonnummers: [telefoonnummer] .
t.a.v. dagvaarding II
11. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 januari 2025, voor zover inhoudende;
Ik wilde inderdaad op 9 april 2024 de spullen ophalen in Oud-Beijerland. Ik zou daar € 50,- voor krijgen. Het klopt dat ik tijdens het ophalen contact had met [voornaam] .
12. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 6] (dossier II), opgemaakt op 9 april 2024, voor zover inhoudende (p. 5-7):
Ik woon in Oud-Beijerland. Op 9 april 2024 werd ik gebeld. Ik nam de telefoon op en hoorde het volgende: "U spreekt met de fraude helpdesk van de bank". Ik hoorde dat het een mannenstem was met een vermoedelijk Turks of Marokkaans accent. Ik hoorde van de man dat er werd geprobeerd geld van mijn bankrekening af te halen. Ik hoorde van de man dat hij mijn bankrekening zou gaan proberen te blokkeren. Ik hoorde dat de bankmedewerker zei dat dit pas kon als hij een aantal handelingen geverifieerd had. Ik moest inloggen op mijn bankrekening. Mijn zoon met zijn schoonzoon kwam binnen in mijn woning. Er werd door hem gevraagd of ik 4500 euro kon overmaken naar mijn betaalrekening en de dag-limiet kon verhogen naar 5000 euro. Ik zei tegen de bankmedewerker dat ik de handelingen had verricht, in werkelijkheid was dit niet zo. Ik moest daarna mijn pinpas in een envelop doen en een code aan de koerier doorgeven ter bevestiging, de code was [code 3] . Nadat ik alles had geregeld vertelde de bankmedewerker dat er een koerier zou langskomen bij mijn woning. Omstreeks 18:05 uur werd er aangebeld bij mijn woning. Ik zag dat er een getinte man voor mijn woning stond. Vrijwel direct noemde de man de eerder opgegeven code [code 3] . Ik liet de man binnenkomen in mijn woning en in de huiskamer werd de man vervolgens door de politie aangehouden.
13. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (dossier II), opgemaakt op 22 april 2024, voor zover inhoudende (p. 16-26);
Op 9 april werd ter waarheidsvinding, onder verdachte [de verdachte] , een telefoon inbeslaggenomen. Ik zag bij "searched items" dat er onder andere op de volgende items was gezocht: 09-04-2024 15:36:11(UTC+0) [straatnaam] , [postcode 2] [plaats] .
Ik zag dat de gebruiker (owner) van de telefoon zich voornamelijk " [letter] " noemde.
Ik zag dat op 09-04 " [letter] " een app gesprek had met " [voornaam] ".
15:31 H: [code 3]
16:03 W: [nummer]
16:03 H: Ja
16:04 W: Oki
16:04 H: Ja Bel aan
16:04 W: Ja
16:04 H: [code 3] Overdrachtscode
16:05 W: Hb gdn.
16:06 H: Poststuk Idioot Maak foto van ze Limiet
16:06 W: Zij zoon is Hier Bro.
3.6.
Bewijsoverwegingen
t.a.v. dagvaarding I, feit 4
.
Anders dan de verdediging naar voren heeft gebracht is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de oplichting in Pijnacker. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het telefoonnummer waarmee de aangever gebeld is, in gebruik is bij de eigenaar van de onder de verdachte in beslag genomen IiPhone. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit zijn telefoon is en daarmee is dit telefoonnummer bij hem in gebruik is geweest. De video waarop Anydesk en het rekeningnummer van de aangever zichtbaar zijn, is van 18 maart 2024 om 20:46:48 uur (UTC+0). Deze video is dus van de dag van de oplichting rond (en naar de Nederlandse tijdzone omgezet) 21:46 uur. Uit de video blijkt dat de medewerker van de bank op dat moment nog met de aangever in contact staat. Uit de aangifte blijkt dat de aangever om 21:31 uur gebeld is met het telefoonnummer dat in gebruik is bij de verdachte en hij ongeveer twee uur lang contact heeft gehad met deze beller. De rechtbank acht het alternatieve scenario zoals geschetst door de verdediging, namelijk dat de verdachte het filmpje doorgestuurd heeft gekregen, onaannemelijk. De rechtbank zal het verweer dan ook verwerpen en is van oordeel dat ook feit 4 van dagvaarding I bewezen kan worden.
t.a.v. dagvaarding I, feit 2
Bewijsmateriaal dat aan een ander bewezen verklaard en soortgelijk feit ten grondslag ligt, kan worden gebruikt als schakelbewijs in een feit indien sprake is van een specifieke modus operandi, die in de onderscheiden gevallen in overwegende mate overeenkomt. Het moet dan gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en welk bewijsmateriaal ook duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmateriaal.
Uit de verklaringen van de verschillende aangevers volgt naar het oordeel van de rechtbank een specifieke modus operandi, die overeenkomt met hetgeen is vastgesteld ten aanzien van dagvaarding I, feit 1, 4 en dagvaarding II.
De rechtbank overweegt dat de oplichtingen volgens een soortgelijke werkwijze zijn gepleegd. Telkens wordt telefonisch contact opgenomen met de aangevers, die allen bejaard zijn, en doet de beller zich voor als een bankmedewerker. Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 en 2 betreft dit zelfs dezelfde ‘bankmedewerker’, namelijk ene [naam 7] . Er wordt de aangevers medegedeeld dat er fraude is gepleegd met hun betaalrekening, maar dat de bankmedewerker kan voorkomen dat dit nogmaals gebeurd. Op verzoek van de bankmedewerker geven de aangevers telefonisch hun bankgegevens en pincodes door. De bankpassen worden kort daarna opgehaald door een koerier en niet veel later worden er grote geldbedragen afgeschreven van de bankrekeningen van de aangevers. Deze koerier vermeld een ophaalcode die de bankmedewerker ook richting de aangevers heeft gecommuniceerd. Het valt op dat de ophaalcode bij dagvaarding I, feit 2 en 4 grote gelijkenissen vertoond (namelijk [code 1] en [postcode 4]). Op al deze punten komen de verschillende aangiftes met elkaar overeen. Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 en dagvaarding II heeft de verdachte bekend de koerier te zijn geweest. Daar komt bij dat het signalement van de koerier die alle aangevers gezien hebben in voldoende mate overeenkomt.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde bewijsmiddelen ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 en 4 alsmede bovengenoemde bewijsmiddelen ten aanzien van dagvaarding II kunnen dienen als schakelbewijs voor de andere oplichting (dagvaarding I, feit 2).
Medeplegen
Met betrekking tot alle feiten blijkt uit het dossier dat één persoon de aangevers belde terwijl hij of zij zich voordeed als bankmedewerker, één ander persoon vervolgens de bankpassen en pincodes kwam ophalen bij de aangevers (soms terwijl zij nog met de medewerker van de bank aan de telefoon waren) en weer één ander persoon vervolgens met de betaalpassen pinde. Deze handelingen wijzen op een samenwerking en kunnen niet door één en dezelfde persoon zijn gepleegd. Daarnaast is uit het dossier gebleken dat de verdachte tijdens de poging tot oplichting in contact stond met een onbekend gebleven derde die hem de ophaalcode doorstuurde. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met één of meerdere betrokkenen die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II ten laste gelegde van oordeel dat dit deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
1
hij op 21 maart 2024 te
Waddinxveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van een telefoon en pinpassen (met
bijbehorendepincodes) en een creditcard en een geldbedrag van 980 euro door die
[naam 1]telefonisch te benaderen en zich daarbij voor te doen als een medewerker van de ING bank en die
[naam 1]mede te delen:
- dat er een geldbedrag van 1100 euro van haar rekening gehaald was en dat de ING
bank een onderzoek naar deze opname ging instellen en
- dat voor dit onderzoek nodig was dat zij twee keer 490 euro moest pinnen en
- dat ten behoeve van dit onderzoek, althans voor het veiligstellen daarvan, een bankmedewerker dat geldbedrag en haar pinpas
senen creditcard en telefoon zou komen ophalen en
- naar de woning van die [naam 1] is gegaan en zich aldaar als bankmedewerker heeft voorgedaan en die telefoon en creditcard en pinpas
senen dat geldbedrag in ontvangst heeft genomen;
2
hij op 18 maart 2024 te Monster, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 3] heeft bewogen tot de afgifte van een pinpas met
bijbehorendepincode) door die [naam 3] telefonisch te benaderen en zich daarbij voor te doen als een bankmedewerker en die [naam 3] mede te delen:
- dat het voor een in te stellen onderzoek nodig was dat zij haar pincode noemde en dat zij hierna een nieuwe bankpas met nieuwe pincode zou krijgen en
-dat haar huidige bankpas, identifier en telefoon door een bankmedewerker
opgehaaldzou
denworden en naar de woning van die [naam 3] te gaan en zich daarbij voor te doen als bankmedewerker en die bankpas, identifier en telefoon in ontvangst te nemen;
4
hij op 18 maart 2024 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 5] heeft bewogen tot de afgifte van een telefoon en pinpassen (met
bijbehorendepincodes) en een creditcard door die [naam 5] telefonisch te benaderen en zich daarbij voor te doen als een medewerker van de bank en die [naam 5] mede te delen:
- dat in Nieuwegein geprobeerd was om een geldbedrag van 700 van zijn
bankrekeningaf te schrijven en
- dat voor een in te stellen onderzoek het nodig was dat zijn bankpassen nagekeken moesten worden en
- dat hij de keuze had tussen het inleveren van zijn bankpas bij de bank in Amsterdam of het laten ophalen van zijn pasjes door een koerier naar de woning van die [naam 5] te gaan en zich daarbij voor te doen als bankmedewerker en die bankpas in ontvangst te nemen;
Dagvaarding II
hij op 9 april 2024 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 6] te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van de pinpas van die [naam 6] , en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de pincode behorend bij de pinpas van die [naam 6] ,
- heeft gebeld naar het telefoonnummer van die [naam 6] , en
- zich heeft voorgedaan als ware hij, verdachte en/of diens
,medeverdachten een medewerker van de fraudehelpdesk van de bank en een koerier van de bank
was, en
- tegen die [naam 6] heeft gezegd dat er geprobeerd werd geldbedragen van de bankrekening van die [naam 6] af te halen, en
- tegen die [naam 6] heeft gezegd dat de bankrekening van die [naam 6] geblokkeerd moest worden en dat daarvoor verificaties vereist waren, en
- die [naam 6] op zijn bankrekening heeft laten inloggen via de laptop, en
- die [naam 6] heeft gevraagd om 4500 euro, naar de betaalrekening van die [naam 6] over te maken en zijn dag limiet te verhogen, en
- naar de pincode van de pinpas van die [naam 6] heeft gevraagd, en
- tegen die [naam 6] heeft gezegd dat die [naam 6] zijn pinpas (met de pincode) in een enveloppe moest doen, en
- tegen die [naam 6] heeft gezegd dat een koerier de enveloppe met de pinpas (en pincode) bij die [naam 6] thuis zal ophalen en daarvoor een code heeft afgesproken (die dan ter verificatie benoemd zal worden door de koerier), en
- vervolgens bij die [naam 6] heeft aangebeld en de afgesproken verificatiecode heeft genoemd en heeft gezegd dat hij, verdachte, van de pakketdienst was en een pakket kwam ophalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 126 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met de medeverdachte, en het geven van openheid in zijn financiële situatie, ook wanneer dit toeleiding naar schuldhulpverlening inhoudt. Tevens vordert de officier van justitie dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om een straf conform het voorarrest op te leggen, eventueel gecombineerd met de oplegging van een taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan oplichting en eenmaal aan een poging daartoe. Deze babbeltrucs hebben telkens plaatsgevonden bij kwetsbare bejaarden die bewust zijn uitgekozen en waaraan verteld werd dat mogelijk fraude met hun betaalpas was gepleegd. De verdachte heeft enkel gehandeld met het oog op zijn eigen financieel gewin en heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen. Ook heeft hij zich er niet om bekommerd dat zoiets overlast, schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers. Zij verklaren dat ze zich vernederd en onzeker voelen door de oplichting. Niet alleen hun pinpas is op sluwe wijze afhandig gemaakt, maar ook werd kort daarna geld afgeschreven van de bankrekening. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 november 2024. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 14 januari 2025. Hieruit volgt dat geen sprake is van problematiek en dat de verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben. Hij werkt 40 uur per week en woont bij zijn vader. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod met de medeverdachte en het geven van openheid in zijn financiële situatie, ook wanneer dit toeleiding naar schuldhulpverlening inhoudt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de eis van de officier van justitie. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal een langere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Concluderend zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 112 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Dagvaarding I, feit 2
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.430,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat voor € 2.960,- uit materiële schade en voor € 500,- uit immateriële schade.
Dagvaarding I, feit 3
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1850,70 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
Dagvaarding I, feit 4
[naam 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 675,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [naam 3] en [naam 5] . De vordering van [naam 4] moet naar het oordeel van de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Primair vanwege de bepleite vrijspraak, subsidiair wegens onvoldoende onderbouwing.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van [naam 3]
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I, onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 2.960,-. Voor wat betreft het afgegeven geldbedrag is dit rechtstreekse verband evident, maar ook de pintransacties met de gestolen pinpas zijn het rechtstreekse gevolg van de oplichting. Uit het dossier blijkt niet dat de benadeelde partij reeds schadeloos is gesteld door haar bank. Hier gaat de rechtbank dan ook niet vanuit.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. Niet is gesteld of gebleken dat de benadeelde partij haar vordering baseert op het oogmerk van de verdachte om haar immateriële schade toe te brengen (artikel 6:106 sub a BW). Aanknopingspunten dat sprake is van een dergelijk oogmerk, biedt het dossier ook niet. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij haar vordering dan baseert op de grondslag van art. 6:106 sub b BW, bestaande uit geestelijk letsel, dan wel een aantasting in de persoon “op andere wijze”. Voor zover de benadeelde partij haar vordering baseert op het bestaan van geestelijk letsel, heeft zij haar vordering onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geen objectieve gegevens verschaft (zoals bijvoorbeeld een medisch-specialistisch rapport) waaruit volgt dat zij geestelijk letsel als gevolg van het feit heeft opgelopen. Ook voor een vergoeding voor een aantasting in de persoon “op andere wijze” bestaat geen grond. Niet kan worden gezegd dat de gevolgen van oplichting, gelet op de aard en ernst van de normschending, zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.960,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .
Vordering van [naam 4]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft zal worden vrijgesproken.
Vordering van [naam 5]
De rechtbank is van oordeel dat de vordering door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I, onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 675,-. Voor wat betreft het afgegeven geldbedrag en de telefoon is dit rechtstreekse verband evident, maar ook de pintransacties met de gestolen pinpas zijn het rechtstreekse gevolg van de oplichting.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 675,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 675,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 5] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat het op de beslaglijst (die als bijlage I aan die vonnis is gehecht) onder 1 genoemde voorwerp met goednummer PL1700-2024116896-6748184 (telefoontoestel) zal worden verbeurd verklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de in beslag genomen telefoon.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp met goednummer PL1700-2024116896-6748184 verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 326 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I, onder 3, ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I, onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1, 2 en 4, telkens;
medeplegen van oplichting;
ten aanzien van dagvaarding II;
medeplegen van poging tot oplichting;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
112 (HONDERDTWAALF) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact opnemen met de veroordeelde voor de eerste afspraak. De veroordeelde is momenteel onder toezicht bij de reclassering en het toezicht kan met de huidige toezichthouder worden voortgezet;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact legt of laat leggen met de medeverdachte, M. Eeltink, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan het geven van openheid in zijn financiële situatie, ook wanneer dit toeleiding naar schuldhulpverlening inhoudt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de reclassering;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
Vordering benadeelde partij [naam 3] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.960,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding voor het overige deel afgewezen wordt;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.960,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 39 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Vordering benadeelde partij [naam 4]
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding;
Vordering benadeelde partij [naam 5]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij integraal toe tot een bedrag van € 675,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 5] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 675,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 5] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 13 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
het inbeslaggenomen voorwerp;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: een telefoon met goednummer: PL1700-2024116896-G6748184;
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.L.S. Ceulen, voorzitter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
mr. S. Katib, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Schuijt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2025.
Bijlage I
Beslaglijst