ECLI:NL:RBDHA:2025:11578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
09-337649-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor poging tot doodslag en wapenbezit in een gewelddadig conflict

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De feiten vonden plaats op 22 oktober 2024 in Zoetermeer, waar de verdachte met een doorgeladen vuurwapen het slachtoffer in zijn been schoot, wat leidde tot blijvende klachten. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet in een situatie van onmiddellijke dreiging verkeerde. De verdachte werd veroordeeld tot 270 dagen jeugddetentie, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met een zwaar pakket aan voorwaarden gedurende de proeftijd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lichte verstandelijke beperking en de rol van de aangever in de escalatie van het conflict. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op € 2.859,90, rekening houdend met de eigen schuld van de benadeelde partij in de situatie die tot het geweld leidde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-337649-24
Datum uitspraak: 11 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 30 januari 2025, 16 april 2025 (pro forma), 15 mei 2025 (regiezitting) en 28 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. S.R.C. Polderman en de raadsvrouw van de verdachte is mr. R.A.R. Hoekman te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 mei 2025 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met een pistool, althans een vuurwapen, op of in de richting van het lichaam van die [aangever] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen aan [aangever] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een schotverwonding in de (linker) knie die heeft geleid tot) een comminutieve fractuur van de distale femur, heeft toegebracht, door met een pistool, althans een vuurwapen op of in de richting van het lichaam van die [aangever] te schieten;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een pistool, althans een vuurwapen, op of in de richting van het lichaam van die [aangever] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk FN-Herstal, type 1910, kaliber 7,65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 stukes, pistoolmunitie van het kaliber .32 auto voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.4
Bewijsoverwegingen feit 1
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte geen opzet had op de dood, ook niet in voorwaardelijke zin. Zij stelt dat de verdachte van zeer dichtbij in het been van de aangever heeft geschoten en dat er niet is gericht op vitale en kwetsbare lichaamsdelen, zodat de aangever niet had kunnen komen te overlijden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 22 oktober 2024 is de aangever [aangever] in zijn been geschoten. De verdachte bekent dat hij heeft geschoten op de aangever.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot doodslag, tezamen en in vereniging gepleegd. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte het volle opzet had op het overlijden van de aangever. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg – de dood in dit geval - heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte, samen met zijn medeverdachte, de aangever heeft opgewacht op de afgesproken plek. De verdachte was bewapend met een doorgeladen vuurwapen en de medeverdachte met een groot keukenmes. Naar aanleiding van een incident de dag ervoor en berichten via Snapchat over en weer dacht de verdachte dat de aangever bewapend naar de afspraak zou komen en hield hij rekening met de mogelijkheid dat hij zijn wapen zou moeten gebruiken.
Uit de beelden van de nagelstudio blijkt dat de aangever op een gegeven moment op de verdachten af komt lopen. Hij loopt direct op de medeverdachte af. Op dat moment is te zien dat de verdachte met zijn rechterhand een zwart vuurwapen uit zijn zak pakt en op ongeveer twee meter van de aangever staat. De verdachte richt op de aangever en schiet één keer. Ter zitting zijn de beelden ook getoond en de rechtbank heeft waargenomen dat de verdachte met een naar voren gestrekte arm richtte op de aangever en vervolgens schoot. De aangever heeft ten gevolge van het schot zijn bovenbeen gebroken. Operatief is er een pen in zijn been geplaatst.
De rechtbank is van oordeel dat de kans op levensgevaarlijk letsel bij het schieten met een vuurwapen op het lichaam naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, zeker als dit snel en vanaf zeer korte afstand gebeurt zoals in dit geval. Dat de verdachte bewust op de benen heeft gericht kan op basis van de beelden niet worden vastgesteld. De gestrekte arm van de verdachte is gericht op het bovenlichaam van de aangever. In het bovenlichaam bevinden zich vele vitale organen. Door het schot onder deze omstandigheden toch te lossen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever dodelijk zou treffen. De rechtbank leidt uit het handelen van de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood af. Van contra-indicaties daarvoor is niet gebleken.
Medeplegen
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte het feit samen met zijn medeverdachte heeft gepleegd. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak in de kern sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de geweldshandelingen tegen de aangever. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachten vooraf afgesproken hebben om wapens mee te nemen. De verdachte had aan zijn medeverdachte gevraagd om een mes mee te nemen en de medeverdachte was ook op de hoogte van het feit dat de verdachte een vuurwapen meegenomen had. Zo heeft de verdachte voorafgaand aan het schietincident nog proefschoten gelost waar de medeverdachte bij was. De medeverdachte heeft de dag voor het schietincident ook via Snapchat de volgende berichten verstuurd: ‘we gaan die kkkr boy schiet’ en ‘die shit gaat bij Meerzicht Gebeuren’. De verdachten waren naar het oordeel van de rechtbank klaar voor een confrontatie waarbij zij allebei een potentieel dodelijk wapen bij zich hadden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het schietincident door de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte is uitgevoerd, naar aanleiding van een gezamenlijk plan.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 2 en 3
De rechtbank zal voor de feiten 2 en 3 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal Onderzoek: DH4R024078-PRASEM van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 255).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 28 mei 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 oktober 2024 (p. 119-122);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 oktober 2024 (p. 171);
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 22 oktober 2024 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een
ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met een pistool, op het lichaam van die [aangever] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 22 oktober 2024 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een
ander,een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk FN-Herstal, type 1910, kaliber 7,65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
,voorhanden heeft gehad;
3
hij op 22 oktober 2024 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een
ander,munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5
stukspistoolmunitie van het kaliber .32 auto
,voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces) en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte heeft geschoten in het kader van een noodzakelijke verdediging van een ander (zijn medeverdachte) op het moment dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar. De feitelijke gedragingen van de aangever vormden een acute dreiging voor het leven of de lichamelijke integriteit van de medeverdachte. Indien de inzet van het gekozen verdedigingsmiddel niet als proportioneel kan worden aangemerkt, betoogt de raadsvrouw dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, angst, veroorzaakt door de aanranding waaraan hij werd blootgesteld.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een noodweersituatie. De verdachte heeft geschoten voordat de aangever iets aanvallends of dreigends heeft kunnen doen. Er was nog geen geweld begonnen en er was ook op dat moment geen onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 oktober 2024 het slachtoffer [aangever] in zijn been heeft geschoten. Op basis van het dossier kan verder worden vastgesteld dat er een dag eerder een incident heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte en zijn medeverdachte achtervolgd zijn door het slachtoffer, zijn vrouw, zijn zoon en vrienden van zijn zoon. Dit had te maken met het feit dat de medeverdachte vapes bij de zoon van het slachtoffer had gekocht met vals geld. Na dit incident zijn er tussen de partijen over en weer stevige bedreigingen geuit via Snapchat. Op 22 oktober 2024 is vervolgens afgesproken om de vapes aan het slachtoffer terug te geven en is er een afspraak gemaakt voor dezelfde dag. Gebleken is dat zowel het slachtoffer als de verdachten bewapend naar deze afspraak zijn gekomen. De verdachte heeft zelf op een eerder moment al besloten om een wapen mee te nemen voor als er iets zou gebeuren. Ook moest de medeverdachte van hem een mes meenemen.
Noodweer(exces)
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dient aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor) van eigen of andermans lichaam, waartegen verdediging noodzakelijk was. Van noodweerexces kan sprake zijn als de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een noodweersituatie, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de gedragingen van het slachtoffer een onmiddellijk dreigend gevaar op voor de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de medeverdachte. Voorafgaand aan de ontmoeting zijn er stevige bedreigingen geuit door het slachtoffer. Terwijl de verdachte die bedreigingen in gedachten had, kwam het slachtoffer in een stevig tempo op de medeverdachte af met een moersleutel in zijn linkerhand en een ander voorwerp in zijn rechterhand. De verdachte heeft alleen de moersleutel in de linkerhand gezien en was in de veronderstelling dat deze moersleutel een steekwapen was. Hieruit volgt dat er sprake was van een dreigende situatie voor de medeverdachte en dus dat er sprake was van een noodweersituatie.
De rechtbank stelt echter vast dat er geen noodzaak voor de verdachte was zich hiertegen te verdedigen en dat hij anders had moeten en kunnen handelen. Op het moment dat hij zag dat het slachtoffer op de medeverdachte afliep, had hij weg kunnen rennen. De medeverdachte wilde immers wegrennen, hetgeen niet kon omdat de verdachte toen al had geschoten. Voor wegrennen of om hulp roepen heeft de verdachte niet gekozen, terwijl dit wel mogelijk was. Het was immers nog middag en er waren veel mensen in de directe omgeving. Ook bevonden hij en de medeverdachte zich direct voor een winkel waar mensen aanwezig waren. In plaats daarvan heeft hij het vuurwapen uit zijn zak gepakt en heeft hij direct op het slachtoffer geschoten. Er was dan ook geen sprake van een noodzakelijke verdediging tegen het onmiddellijk dreigend gevaar. Het beroep op noodweer kan dan ook niet slagen. Omdat de verdachte niet heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging, kan zich ook niet de situatie voordoen dat de verdachte te ver is gegaan in die verdediging. Dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen. Het beroep op noodweer en op noodweerexces worden verworpen.

5.De op te leggen straf

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 330 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte daarvan van 152 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om - rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij ten tijde van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was - geen aanvullende onvoorwaardelijke straf meer op te leggen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich als vijftienjarige schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De omstandigheden waaronder dit gebeurde zijn ernstig en schokkend, de verdachte stond met dit doorgeladen vuurwapen op 22 oktober 2024 in de namiddag in het winkelcentrum Meerzicht in Zoetermeer waar op dat moment ook veel winkelende mensen waren, waaronder kleine kinderen. De verdachte had hier met het slachtoffer afgesproken. De verdachte is niet alleen naar de afspraak met het slachtoffer gegaan, maar met zijn medeverdachte. De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer opgewacht in het winkelcentrum. Toen het slachtoffer richting de medeverdachte liep, heeft de verdachte geschoten en het slachtoffer in het been geraakt waardoor er tot op heden blijvende klachten en beperkingen bij het slachtoffer zijn. Het slachtoffer zal door de littekens blijvend herinnerd worden aan de afschuwelijke gebeurtenis. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt het de verdachte ook kwalijk dat hij met een vuurwapen en munitie rondliep, waar hij kennelijk al langer de beschikking over had, en dat hij daardoor een buitengewoon gevaarlijke situatie heeft laten ontstaan. Het bezit van vuurwapens zorgt in de samenleving voor gevoelens van angst en onveiligheid. Dat dit op deze zeer jeugdige leeftijd gebeurt is zorgwekkend en wordt als extra schokkend ervaren.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 april 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft dus geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 26 mei 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige op de zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed aan de afspraken houdt. Hij werkt goed mee aan de ondersteuning en begeleiding vanuit de jeugdreclassering en de coach. Het is voor de verdachte nog wel belangrijk dat hij meer inzicht krijgt in de keuzes die hij maakt en dat hij leert wat fout is en wat goed. De manier waarop hij dit gaat leren moet aansluiten bij zijn leerbaarheid. De verdachte is aangemeld voor behandeling bij de Waag, maar staat op dit moment nog op de wachtlijst. De Raad heeft op dit moment geen grote zorgen om de verdachte, maar is wel van mening dat het nu goed gaat met de verdachte omdat hij veel ondersteuning en begeleiding krijgt. Het is dan ook vooral belangrijk dat dit kan worden voortgezet. Wat betreft de Raad is het dan ook passend om begeleiding vanuit de jeugdreclassering op te leggen, zodat de voorwaarden kunnen doorlopen en de hulp vanuit de Waag kan worden opgestart. Ook blijft er op die manier zicht op de ontwikkeling van de verdachte en kan er ingegrepen worden, als dit nodig is. Indien er nog een aanvullende straf nodig is, vindt de Raad een werkstraf passend.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het psychologisch onderzoek van drs. [naam] (GZ-psycholoog) van 27 februari 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er bij de verdachte sprake is van een lichte verstandelijke beperking. Het is voor de verdachte moeilijker dan voor een gemiddeld persoon om complexe situaties in te schatten en te overzien, zich te verwoorden, snelle beslissingen te maken, hulp te vragen, zich automatisch in te leven in anderen en het eigenbelang niet te laten prevaleren. De wisselende woon- en onderwijsplekken en het gemis van de ouder(s) hebben de emotionele uitdagingen die gepaard gaan met een verstandelijke beperking versterkt. De mate waarin de vastgestelde lichte verstandelijke beperking, in combinatie met de opgroeisituatie, doorwerking kent in het huidige tenlastegelegde - indien bewezen - is niet geheel, maar wel grotendeels vast te stellen. Vanuit de pathologie van de verdachte kan worden onderbouwd dat hij op het moment van oplopende spanningen deels beperkt was in zijn keuzevrijheid. Daarom wordt geadviseerd om de verdachte het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico op gewelddadig gedrag in de toekomst wordt zonder behandeling ‘matig’ geschat. De psycholoog meent dat het in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte en om de kans op recidive op langere termijn te beperken, dat er een controlerend kader gehanteerd wordt, er een meer open en betrouwbare delictanalyse uitgevoerd wordt, er volledig zicht is op de contacten van de verdachte, de verdachte onderwijs en een dagvullende en prosociale dagbesteding volgt, coaching ingezet wordt en er individueel ambulant behandeld wordt bij een forensische GGZ aanbieder binnen het ambulante kader als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke detentie.
De deskundige van Jeugdbescherming west heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte goed heeft meegewerkt aan de schorsende voorwaarden. De verdachte is gemotiveerd om aan zijn toekomst te werken.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie. De maximale detentie voor een verdachte, die ten tijde van het plegen van het feit 15 jaar oud is, is twaalf maanden. De rechtbank houdt – meer dan de officier van justitie – in het voordeel van de verdachte rekening met de hiervoor vermelde omstandigheden. De verdachte was verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van de feiten, daarnaast heeft de verdachte openheid van zaken gegeven en oprecht spijt betuigd. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder de rol van de aangever in de escalatie van het conflict. Bovendien acht de rechtbank het van belang dat de verdachte zich met behulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 270 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 92 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De door de Raad en jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht en de begeleiding door de jeugdreclassering zijn passend en geboden ten behoeve van (het behoud van) de positieve ontwikkeling van de verdachte.

6.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. T.J.J. Gallee, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 32.034,75, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 12.034,75 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat deze hoofdelijk kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de medische kosten en de kledingschade niet worden betwist. Ten aanzien van de andere schadeposten heeft de verdediging het volgende naar voren gebracht:
- Het verlies van arbeidsvermogen is onvoldoende onderbouwd. Deze schade zal niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
- De schade voor de huishoudelijke hulp is gebaseerd op de Richtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschade Raad, maar deze is hier niet van toepassing. De partner van de benadeelde partij is geen derde en dat zij in de periode van ziekte meer in het huishouden heeft moeten verrichten, betekent niet per se dat er schade is. Deze schadepost moet dan ook worden afgewezen.
- De parkeer- en reiskosten zijn onvoldoende onderbouwd. Er is door de benadeelde partij naar voren gebracht dat ook gezinsleden regelmatig naar het ziekenhuis zijn gegaan, maar het is onduidelijk of deze kosten ook zijn meegenomen in de begroting van de reis- en parkeerkosten. Daarnaast is er door de benadeelde partij geen begin- en einddatum van de schade opgenomen. Er is onvoldoende gesteld, zodat de schade ook niet geschat kan worden.
- Ten aanzien van de immateriële schade is de verdediging van mening dat een bedrag van
€ 4.000,- redelijk is.
Ten slotte is de verdediging van mening dat er een correctie van eigen schuld moet plaatsvinden in het voordeel van de verdachte voor 80%. De benadeelde partij heeft zelf de confrontatie opgezocht terwijl hij een steekwapen en een moersleutel bij zich had.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks zowel materiële schade als immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft als gevolg van het geweld letsel opgelopen, namelijk een schotwond. Zoals al eerder is overwogen, heeft de verdachte verwijtbaar gehandeld door de benadeelde partij neer te schieten en is derhalve civielrechtelijk aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade.
Verlies arbeidsvermogen
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post verlies arbeidsvermogen, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hulpbehoefte
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor zover het ziet op de schadepost hulpbehoefte afwijzen, omdat de schade niet is komen vast te staan. Ook volgens de letselschaderichtlijn is het redelijk dat de partner van de benadeelde partij de huishoudelijke taken tijdelijk overneemt bij niet al te langdurige beperkingen.
Parkeer- en reiskosten
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor zover het ziet op de schadepost parkeer- en reiskosten toewijzen. Uit de bijlagen die bij de vordering zijn gevoegd blijkt voldoende dat de benadeelde partij na zijn opname in het ziekenhuis, meerdere malen terug is gegaan voor controles en dat hij fysiotherapie heeft gehad. De vordering is op de zitting door de benadeelde partij op dit punt nog nader onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Kledingschade en medische kosten
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten kledingschade en medische kosten, zal worden toegewezen. Deze schade is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt - gelet op het voorgaande – vast dat de schade van de benadeelde partij in totaal een bedrag van € 5.719,80 betreft, bestaande uit € 719,80 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade.
Eigen schuld
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in beginsel jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade, maar dat bij het bepalen van de omvang van die civielrechtelijke aansprakelijkheid een rol speelt of en zo ja, in welke mate de benadeelde partij schuld heeft aan wat er is gebeurd.
Uit het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken, is gebleken dat de benadeelde partij samen met zijn 13-jarige zoon via snapchat handelt in vapes. Daarbij wordt ook aan minderjarigen verkocht. De schietpartij kwam voort uit een deal tussen de minderjarige zoon van de benadeelde partij en de minderjarige medeverdachte die een dag eerder bij de zoon vapes en sigaretten heeft gekocht met vals geld, bij welke deal de verdachte de afspraak heeft geregeld. Daarop is de verdachte zowel door de zoon, vrienden van de zoon als door de vader (de benadeelde partij) achterna gerend en bedreigd. De bedreigingen zijn via sociale media vervolgens over en weer doorgegaan. De benadeelde partij heeft zich rond dit conflict dreigend en agressief opgesteld en de confrontatie met de verdachte en de medeverdachte opgezocht. Bij die confrontatie is de benadeelde partij in zijn bovenbeen geschoten. Gelet op het aandeel van de benadeelde partij in de aanloop naar en tijdens de confrontatie is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
De rechtbank ziet daarom aanleiding de helft van de schade voor rekening van de benadeelde partij te laten en het gehele toe te wijzen bedrag te halveren, wat neerkomt op een bedrag van € 5.719,80 / 2 = € 2.859,90 dat zal worden toegewezen. Voor het resterende deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.859,90, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] .
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij toestemming heeft gegeven om de inbeslaggenomen telefoon terug te geven aan de verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
  • 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van een poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (178 dagen), geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
92 (tweeënnegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
het slachtoffer:
- [aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 1978;
medeverdachte:
- [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 3] 2007;
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3. zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 100 meter rondom het winkelcentrum Meerzicht te Zoetermeer, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
4. meewerkt aan een behandeling door de forensische GGZ (de Waag of een soortgelijke instelling);
5
.gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door/vanuit E25 of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
6. gedurende de proeftijd meewerkt met het zoeken en behouden van een positieve dagbesteding, ook als dat inhoudt het maken van een weekschema met de coach of jeugdreclassering;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [aangever] , een bedrag van
€ 2.859,90 (tweeduizend achthonderd negenenvijftig euro en negentig eurocent), bestaande uit € 359,90 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering voor zover dat ziet op de schadeposten verlies van arbeidsvermogen en immateriële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het meer of anders gevorderde voor zover dat ziet op de schadepost huishoudelijke hulp;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.859,90 (tweeduizend achthonderd negenenvijftig euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Wit, merk: Samsung);
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. E. van Die, kinderrechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2025.
Mr. E. van Die is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.