In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot herstel van een eerdere beschikking van 14 april 2025. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G. Jagesar, verzocht om herstel van de beschikking omdat er op pagina 8 onder het kopje 'Gezamenlijke draagkracht van partijen' een slordigheid was opgetreden. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Bekooij, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de stukken in de zaak bestudeerd, waaronder de verzoeken van de vader en de reactie van de moeder.
De rechtbank concludeert dat de alimentatieberekening in de eerdere beschikking correct is overgenomen, ondanks de slordigheid in de tekst. De rechtbank oordeelt dat de fout niet van dien aard is dat deze eenvoudig hersteld kan worden volgens artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om herstel afgewezen. De beslissing is genomen door mr. A.M. Brakel, rechter en kinderrechter, met mr. H.S.S. Isfour als griffier, en is openbaar uitgesproken tijdens de zitting op 1 juli 2025.