In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.A. Pieters, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. J.P. Arts, had echter besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, met als argument dat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 december 2024 behandeld, waarbij verzoekster aanwezig was met haar gemachtigde en een tolk. De rechter heeft overwogen dat er sprake was van een gebrek in de procedure en heeft de minister de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. In de uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Tsjechië totdat er een beslissing is genomen op het beroep tegen het bestreden besluit.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.