3.4.Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Juridisch kader in zedenzaken
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Vervolgens zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
heeft in de avond van 20 november 2023 eerst aan haar moeder en een dag later aan haar vader verteld wat er op 20 november 2023 ’s middags was gebeurd. Op 12 december 2023 is zij vervolgens door de politie in een studioverhoor gehoord.
[slachtoffer] heeft dus drie keer over het incident verklaard. In die verklaringen heeft zij over de gebeurtenissen, volgorde en plaats steeds consistent en niet onderling tegenstrijdig verklaard. Zo heeft zij telkens verklaard dat zij de verdachte is tegengekomen toen zij van school naar huis liep, hij haar toen vroeg of zij hem Chinese woordjes kon leren en zij vervolgens op zijn verzoek zijn woning in is gegaan. Daarbij heeft zij ook telkens verklaard dat in de woning een hond aanwezig was en dat de verdachte haar meermaals zou hebben gevraagd of ze wilde roken.
Verder heeft [slachtoffer] telkens verklaard dat de verdachte aan haar boeken heeft getoond met naaktfoto’s van vrouwen en jongens, herhaaldelijk aan haar vroeg of zij 50 euro wilde verdienen en of zij zich wilde uitkleden zodat hij een (naakt)foto van haar kon maken, haar broek heeft uitgetrokken toen zij op zijn bank in de woonkamer zat – en daarna lag – en vervolgens meerdere keren – over haar kleding – haar ‘privacy ding’, waarmee zij vagina bedoelde, heeft aangeraakt.
Tijdens het studioverhoor heeft [slachtoffer] het huis van de verdachte beschreven en onder meer verteld dat het huis vies was, de bank in de woonkamer grijs van kleur en groot was, dat je op de bank kon slapen en dat de ramen wit waren en je er niet doorheen kon kijken.
In haar verklaringen is [slachtoffer] ook gedetailleerd geweest, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat zij ten tijde van de gebeurtenissen elf jaar oud was en op het speciaal onderwijs zat. Verder vond [slachtoffer] het in het studioverhoor lastig om over sommige delen van de gebeurtenissen te verklaren en omschreef zij dingen als ‘vies’, ‘gadverdamme’ en ‘smerig’. Dit maakt dat haar verklaringen op de rechtbank als authentieke verklaringen van een elfjarige overkomen.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. De verklaring is op essentiële punten uiterst specifiek – zeker gelet op haar jonge leeftijd – en het verhaal wordt door haar niet, en evenmin door haar moeder of vader, erger of groter gemaakt. Haar verklaring vindt ook op wezenlijke punten steun in steunbewijs, zoals hierna nog wordt besproken. De rechtbank ziet dan ook geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Dit betekent dat haar verklaring voor het bewijs kan en zal worden gebruikt.
Steunbewijs
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate bevestiging vindt in ander bewijs. Daartoe overweegt zij als volgt.
In de eerste plaats vindt de verklaring van [slachtoffer] deels steun in de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft namelijk – grotendeels in lijn met [slachtoffer] haar verklaring – verklaard dat zij elkaar hebben ontmoet toen [slachtoffer] uit school kwam en dat hij tegen haar gezegd heeft dat hij Chinees wilde leren. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij aan [slachtoffer] een boek en foto’s (van planten en husky’s) heeft laten zien en dat er een biljet van 50 euro uit zijn broekzak op de grond was gevallen.
In de tweede plaats heeft [slachtoffer] gedetailleerd de woonkamer van de verdachte beschreven en verteld dat het een vies huis was, zij op een grijze bank zat (en daarna lag) waarop geslapen kon worden en dat niet door de ramen van de woonkamer gekeken kon worden, omdat ze wit waren. De politie heeft vervolgens aan de hand foto’s van de woonkamer van de woning van de verdachte, die enkele dagen vóór 20 november 2023 door de politie waren gemaakt, geconstateerd dat de vervuiling van de woning, de kleur van de bank, de aanwezigheid van een kussen en een dekbed op de bank en de witte ramen overeenkomen met de verklaring van [slachtoffer] . Ook constateerde de politie dat de bank niet vanuit de gang te zien is. Die constatering biedt steun aan de verklaring van [slachtoffer] dat zij daadwerkelijk in de woonkamer van de verdachte was.
Verder kan steun voor de verklaring van [slachtoffer] worden gevonden in de emotie die zij na het voorval met de verdachte heeft getoond. Zij heeft direct haar moeder gebeld, was geschrokken en heeft verteld dat zij iets verschrikkelijks heeft meegemaakt.
Ten slotte acht de rechtbank van belang dat de verdachte bij de politie eerst heeft verklaard dat [slachtoffer] enkel in zijn portiek is geweest. Hij heeft vervolgens op verzoek van de politie een kruisje gezet op de plek waar [slachtoffer] zou hebben gestaan, waarna hij heeft verklaard dat zij in de gang van zijn woning stond. Die verklaring is, gelet op de hiervoor aangehaalde constateringen van de politie over de woning van de verdachte en de beschrijving die [slachtoffer] daarvan heeft gegeven, aantoonbaar onjuist. Uit de bevindingen van de politie blijkt immers dat [slachtoffer] de door haar beschreven grijze bank niet vanuit de gang of het portiek heeft kunnen zien. Dit raakt aan de kern van de ontkennende verklaring van de verdachte, namelijk dat [slachtoffer] niet in de woonkamer is geweest en niet bij hem op de bank heeft gezeten of gelegen.
De rechtbank is, al met al, van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer] en schuift de verklaring van de verdachte, voor zover deze afwijkt van de verklaring van [slachtoffer] , als ongeloofwaardig terzijde.
Conclusie feit 1
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Aangezien de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar acht en van oordeel is dat er voldoende steunbewijs voorhanden is, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of de door [slachtoffer] beschreven gebeurtenissen voldoen aan de vereisten van artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zoals dat ten tijde van de tenlastelegging van toepassing was.
Juridisch kader artikel 248a Sr (oud)
Bij verleiding in de zin van artikel 248a Sr (oud) gaat het om het door giften of beloften van geld of goed, misbruik uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een persoon die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt opzettelijk bewegen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 248a (oud) Sr tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer] heeft meegenomen zijn woning in. In de woning heeft hij haar herhaaldelijk gevraagd of zij 50 euro wilde verdienen. De verdachte heeft daarbij een boek met naaktfoto’s laten zien en tegen [slachtoffer] gezegd: ‘kun je je kleding uit doen, zodat ik een foto kan maken.’ De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de verdachte, mede gelet op het grote leeftijdsverschil en de wetenschap van de verdachte dat [slachtoffer] tussen de tien en twaalf jaar oud was, een uit feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht had. De verdachte heeft vanuit dat overwicht en door beloften van geld geprobeerd een elfjarige te bewegen ontuchtige handelingen te plegen.
Conclusie feit 2
De rechtbank acht ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.