ECLI:NL:RBDHA:2025:1150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
C/09/673886 / KG ZA 24-950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot incidenteel verlof en verwijdering van de GVM-lijst door gedetineerde

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], een gedetineerde, vorderde om incidenteel verlof te krijgen voor rouwbezoek bij het graf van zijn overleden broer en om van de GVM-lijst te worden verwijderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot incidenteel verlof, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat die voldoende rechtsbescherming biedt. De eerdere verzoeken van [eiser] om zijn broer in het ziekenhuis te bezoeken en om rouwbezoek voorafgaand aan de uitvaart zijn inmiddels niet meer actueel, aangezien de uitvaart al heeft plaatsgevonden.

Wat betreft de vordering tot verwijdering van de GVM-lijst, heeft de rechtbank overwogen dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de GVM-status van [eiser] op 'hoog' te handhaven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van een liquidatiedreiging, wat de handhaving van de GVM-status rechtvaardigt. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die zijn begroot op € 1.973,00.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de selectiefunctionaris bij het plaatsen van gedetineerden op de GVM-lijst en de criteria die daarbij in acht moeten worden genomen. De rechtbank heeft ook de eerdere uitspraken van het hof Den Haag in deze zaak in overweging genomen, die de beslissing van de selectiefunctionaris al hadden getoetst.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/673886 / KG ZA 24-950
Vonnis in kort geding van 10 januari 2025
in de zaak van
[eiser]gedetineerd te [plaatsnaam 1] ,
eiser,
advocaat mr. W.B.O. van Soest te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 december 2024;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de op 27 december 2024 gehouden mondelinge behandeling. [eiser] is ter zitting niet fysiek aanwezig geweest. Vanuit de zittingszaal is een videoverbinding gemaakt met de PI [plaatsnaam 1] , zodat hij van daaruit de zitting kon bijwonen. Omdat het geluid van de verbinding niet naar behoren was, is het [eiser] toegestaan om vanuit zijn cel met een telefoonverbinding met zijn advocaat (op de speaker) de zitting bij te wonen. Op de mondelinge behandeling zijn door beide partijen pleitnotities overgelegd. Het door [eiser] aan de pleitnotities gehechte stuk is niet voorafgaand aan de zitting ingediend en het is ter zitting niet voorgedragen. Het stuk wordt buiten beschouwing gelaten en maakt dus geen onderdeel uit van het dossier.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is op 15 maart 2024 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 jaar voor onder meer betrokkenheid bij de moord op Derk Wiersum . Op 15 april 2024 is [eiser] door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden ter zake van (i) het bezit van en de handel in cocaïne en (ii) leiding geven aan een criminele organisatie. De rechtbank Overijssel heeft overwogen dat gezien de ernst van de gepleegde feiten een meerjarige gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn, maar geoordeeld is dat de wettelijke (samenloop)regeling van de strafoplegging geen ruimte laat om naast de 26 jaar die door de rechtbank Amsterdam is opgelegd, een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
2.2.
In zijn lopende strafzaken, onder meer het hoger beroep in de zaak waar hij nu voor gedetineerd is, voert [eiser] zijn eigen verdediging.
2.3.
[eiser] is een neef van [naam 1] , die door de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 27 februari 2024 is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor onder meer het leidinggeven aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van liquidaties. In het vonnis wordt hij genoemd:
de onbetwiste leider”van een criminele organisatie die
“in een periode van anderhalf jaar aan vijf mensen het leven [heeft] ontnomen. Daarnaast heeft de organisatie twee mensen geprobeerd te vermoorden en de moord op zes mensen voorbereid. Ook is een aanslag op een spyshop voorbereid, waarbij het risico dat daar mensen aanwezig waren niet als belemmering werd gezien.[naam 1]
“bepaalt wie er gedood zal worden en ontziet niemand. Zijn enthousiaste reacties na een geslaagde moord zijn zonder meer schokkend”.Hij
“komt uit het dossier naar voren als een wraakzuchtig en bloeddorstig persoon. Hij toont op geen enkel moment enige compassie met zijn slachtoffers of hun nabestaanden. De rechtbank houdt er rekening mee dat hij na een eventuele invrijheidstelling opnieuw moorden zal (laten) plegen. Dat maakt dat de maatschappij maximaal tegen[ [naam 1] ]
moet worden beveiligd.”
2.4.
[eiser] heeft in de periode 20 november 2019 tot 21 april 2021 in verband met de verdenking van (poging tot) zware mishandeling en betrokkenheid bij de voorbereiding van de moord op Derk Wiersum in voorarrest gezeten. In die periode heeft [eiser] op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (hierna: GVM-lijst) gestaan, aanvankelijk met het risico ‘verhoogd’ en later met risico ‘hoog’. Twee jaar later, op 21 april 2023 is [eiser] opnieuw aangehouden. Na zijn aanhouding is [eiser] door PI [plaatsnaam 2] voorgedragen voor plaatsing op de GVM-lijst.
2.5.
[eiser] is, na advies van het Operationeel Overleg (hierna: OO) van 10 mei 2023, door de selectiefunctionaris (hierna: SF) geplaatst op de GVM-lijst met status ‘hoog’. Hierbij zijn als criteria gehanteerd C (liquidatiedreiging) en E (ondermijning), gebaseerd op profielrapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt van de Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: Grip) van 2 en 3 mei 2023 en op informatie uit de PI.
2.6.
In het OO-verslag van10 mei 2023 staat zakelijk weergegeven het volgende:
  • a) Uit de GRIP-rapporten van 2 en 3 mei 2023 blijkt dat [eiser] op basis van informatie uit het Team Criminele Inlichtingen (TCI) is aangehouden op 21 april 2023 op verdenking van deelname aan een criminele organisatie en handel in verdovende middelen. Volgens deze informatie is [eiser] een belangrijk persoon binnen de organisatie van [naam 1] en [naam 2] . Hij is verantwoordelijk voor het regelen van spotters en hitters, die worden ingezet bij de voorbereiding en uitvoering van een liquidatie. Hij regelt dat blokken cocaïne binnen de organisatie worden uitgedeeld. [eiser] beheert een deel van het crimineel verdiende vermogen en is volledig van alles op de hoogte. Betrokkene is nog steeds verdachte in het onderzoek Pullheim (moord op advocaat Derk Wiersum ).
  • b) Blijkens informatie van de PI heeft [eiser] vanaf 21 april 2023 tot en met 2 mei 2023 in [plaatsnaam 2] in alle beperkingen gezeten. Er is veel media en publieke aandacht rondom zijn aanhouding wat de orde en veiligheid ernstig kan verstoren en invloed kan hebben op zijn eigen veiligheid. Momenteel verblijven meerdere familieleden van [eiser] in detentie. In november 2022 is een anonieme melding (hierna: MMA-melding) geweest dat [naam 3] die momenteel vast zit in de PI [plaatsnaam 1] wil ontsnappen en hulp zou krijgen van [eiser] . Betrokkene gaat zijn eigen verdediging doen om te bezien hoe hij vanuit die methode zaken kan afdwingen en ondermijnen. Dit is een zware belasting voor de inrichting. Het lijkt erop dat hij van plan is zijn gedrag dat hij tijdens zijn vorige detentie ten toon spreidde voort te zetten. Gelet op de positie die hij inneemt in het CSV (criminele samenwerkingsverband) en de strafzaak Pullheim is sprake van een voorstelbare liquidatiedreiging. Daarbij heeft betrokkene geld, macht en middelen, hetgeen maakt dat ontsnappingsgevaar aannemelijk is.
2.7.
De SF heeft na het OO van 8 november 2023 besloten de GVM-status ‘hoog’ met zes maanden te handhaven op dezelfde gronden (C en E).
2.8.
[eiser] is eerder in kort geding opgekomen tegen de plaatsing op de GVM-lijst met status ‘hoog’. Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag de vorderingen van [eiser] afgewezen. Ook in hoger beroep zijn de vorderingen van [eiser] afgewezen. Het hof Den Haag heeft in zijn arrest van 21 mei 2024 in dat verband onder meer als volgt geoordeeld:
“6.7 Naar het oordeel van het hof heeft de SF in redelijkheid kunnen beslissen dat [eiser] op 10 mei 2023 in aanmerking kwam voor plaatsing op de GVM-lijst, op basis van criterium C (liquidatiedreiging). Het hof wijst hierbij op de volgende in het OO – en dus ook door de SF – in aanmerking genomen aanwijzingen:
i)
Het feit dat [eiser] volgens TCI-informatie een belangrijke rol speelt binnen de criminele organisatie van [naam 1] en [naam 2] , dat hij een deel van het crimineel verdiende vermogen beheert en van alles op de hoogte is.
ii)
Het Feit dat [eiser] nog steeds verdacht is in het Pullheim-onderzoek (moord op Derk Wiersum ) en dat zijn GVM-status in het OO van december 2020 is opgeschaald van ‘verhoogd’ naar ‘hoog’ vanwege een liquidatiedreiging van [naam 1] richting [eiser] (en dat dit in het OO van 10 februari 2021 is verlengd).
6.8
Ditzelfde geldt voor handhaving van de GVM-status hoog op 8 november 2023. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie sinds 10 mei 2023 dusdanig was veranderd dat de SF in redelijkheid deze status niet langer had mogen toekennen. Hierbij verdient bovendien nog aandacht dat de strafrechter sinds 10 mei 2023 bij herhaling heeft geoordeeld dat het voorarrest van [eiser] moest worden gehandhaafd.
6.9
Dit alles in onderling verband beschouwd hebben de SF kortom in redelijkheid kunnen doen besluiten, niet alleen om de GVM-status (hoog) op te leggen maar deze ook te handhaven. Het Hof verwerpt de grieven 8 en 9.
6.1
Het hof verwerpt ook grief 10. Aangezien de liquidatiedreiging C reeds voldoende is voor plaatsing op de GVM-lijst (hoog), kan beoordeling van factor E ‘ondermijning’ achterwege blijven.”
2.9.
Ook na het OO van 8 mei 2024 heeft de SF de GVM-status ‘hoog’ op de C en E gronden verlengd. Het meest recente OO vond plaats op 13 november 2024. Het verslag daarover houdt onder meer het volgende in:
GRIP-rapport 2024/73831 d.d. 29 oktober 2024
Informatie OM oktober 2024
In de zaak Pulheim/Buizerd is op 23 oktober 2024 een regiezitting geweest. Betrokkene wil zijn eigen verdediging voeren, wat een obstakel is voor een efficiënte rechtsgang. Er zijn vanuit het OM geen aanvullingen op eerder gegeven informatie.
Informatie vanuit de PI
Er rust nog steeds een dreiging op het leven van betrokkene. Zijn neef heeft hem op een dodenlijst geplaatst, waar hij nog steeds op staat.(C) Betrokkene heeft een belangrijke rol binnen het CSV van [naam 1] . Hij is binnen de criminele organisatie verantwoordelijk voor het regelen van spotters en hitters, welke ingezet worden bij de voorbereiding en uitvoering van een liquidatie. Het contact met personeel is zeer afstandelijk, het in contact komen met hem gaat moeizaam. Betrokkene zoekt wel de randen op, bv het uitlokken van discussies bij het personeel. Inmiddels houdt hij zich wel (redelijk) aan gemaakte afspraken v.w.b. de belminuten. Betrokkene dient veel beklag- en beroepszaken in. Over de beklagzaken geeft betrokkene aan dat hij dit doet om zijn detentie normaal te laten verlopen, echter men het hem bemoeilijkt in basale aspecten.
Beoordeling: Verlengen Hoog (C/E)
2.10.
De SF heeft na het OO van 13 november 2024 de GVM-status ‘hoog’ op de C en E gronden verlengd. De directeur van de PI Leeuwarden, waar [eiser] tot recent gedetineerd was, heeft op 29 november 2024 de toezichtmaatregelen die voor hem gelden verlengd. Na overplaatsing van [eiser] naar de PI [plaatsnaam 1] , zijn hem dezelfde maatregelen opgelegd.
2.11.
Op 12 december 2024 is de broer van [eiser] opgenomen in het ziekenhuis, waar hij zich in levensgevaar bevond. Een verzoek van [eiser] om incidenteel verlof om zijn broer te bezoeken, is door de selectiefunctionaris op 17 december 2024 afgewezen. Op 20 december 2024 is de broer van [eiser] overleden. [eiser] heeft een verzoek om incidenteel verlof gedaan om afscheid van zijn broer te kunnen nemen voorafgaand aan de uitvaart. Dit verzoek is op 20 december 2024 door de selectiefunctionaris afgewezen. De uitvaart heeft plaatsgevonden op 21 december 2024.

3.Het geschil

[
3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven, – na wijziging van eis ter zitting – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de Staat met onmiddellijke ingang te verplichten incidenteel verlof te verlenen om voor [eiser] rouwbezoek bij het graf van zijn overleden broer mogelijk te maken;
  • [eiser] van de GVM-lijst te verwijderen, subsidiair de indicatie liquidatiegevaar niet langer aan te nemen, meer subsidiair [eiser] af te schalen van het criterium hoog naar verhoogd;
op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan.
De selectiefunctionaris heeft het verzoek tot incidenteel verlof om rouwbezoek toe te staan in redelijkheid niet kunnen afwijzen. [eiser] heeft er belang bij dat hij zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld om het graf van zijn broer te bezoeken.
Voor wat betreft de vorderingen ten aanzien van zijn GVM-status stelt [eiser] primair dat niet is voldaan aan de vereisten van de wijze hoe men tot het besluit komt om hem op de GVM-lijst te plaatsen en hem een bepaalde status toe te bedelen. Subsidiair geldt dat niet is voldaan aan de ABC-formule. [eiser] heeft twee indicaties die beide niet berusten op actuele, betrouwbare en concrete informatie.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vordering: incidenteel verlof
4.1.
De Staat heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] voor wat betreft zijn vordering om hem incidenteel verlof te verlenen voor rouwbezoek bij het graf van zijn overleden broer. Dit verweer van de Staat treft doel als er voor [eiser] een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat die voldoende rechtsbescherming biedt.
4.2.
De eerdere verzoeken van [eiser] om zijn broer in het ziekenhuis te bezoeken en om rouwbezoek voorafgaand aan de uitvaart mogelijk te maken zijn door de selectiefunctionaris afgewezen. De ontwikkelingen hebben zich snel voltrokken en de uitvaart van de broer van [eiser] heeft al plaatsgehad. Daarmee zijn voornoemde verzoeken niet meer actueel. [eiser] wenst nu zo spoedig mogelijk het graf van zijn broer te bezoeken en hij heeft zijn eis ter zitting in zoverre dan ook (mondeling, en aldus niet op de wijze als voorgeschreven in artikel 10.1 Landelijk procesreglement kort gedingen) gewijzigd. De procedure bij de voorzieningenrechter is niet de aangewezen procedure om dit verzoek te behandelen. Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Rtvi) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 32 lid 1 en lid 2 onder l Rtvi geldt dat de minister beslist in het geval van [eiser] op het verzoek om incidenteel verlof te verlenen. Tegen een eventuele afwijzende beslissing kan beroep ingesteld worden bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Daarmee is sprake van een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die maakt dat [eiser] door de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering. Niet gebleken is dat er een zodanige mate van spoedeisendheid is dat niet verlangd kan worden dat de aangewezen procedure wordt aangewend.
Vordering: verwijderen GVM-lijst, liquidatiegevaar niet meer aannemen dan wel afschalen categorie
4.3.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het betoog van [eiser] dat hij van de GVM-lijst moet worden verwijderd omdat bij zijn plaatsing op de GVM-lijst niet is voldaan aan de waarborgen die daaraan worden gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de beginselen van behoorlijk bestuur. [eiser] wijst in dit kader met name op de eisen ten aanzien van de bekendmaking van het besluit, de motivering hiervan en de mogelijkheid om hiertegen in rechte op te komen, zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van de Awb. Uit artikel 1.6 Awb sub c volgt echter dat de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen zoals deze hier aan de orde zijn (in een inrichting die in hoofdzaak bestemd is voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen).
4.4.
Bij de verdere beoordeling van de vorderingen stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop.
4.5.
Plaatsing van gedetineerden op de GVM-lijst is geregeld in de circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 (hierna: de Circulaire). Hierin is onder meer het volgende bepaald. De beslissing om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen en welk risicoprofiel wordt toegepast, wordt namens de Minister genomen door de SF, nadat de gedetineerde is besproken in het OO en naar aanleiding daarvan advies is uitgebracht. Het OO is een landelijk samenwerkingsverband van de bij het gevangeniswezen betrokken partijen (zoals een SF, een directeur van een PI, iemand van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) en vertegenwoordigers van het Landelijk Parket/OM) dat de gevaarzetting ten aanzien van gedetineerden in kaart brengt en adviseert over de categorie van de dreiging verhoogd, hoog of extreem. De beoordeling vindt plaats volgens de in de Circulaire vermelde criteria. Elke gedetineerde op de GVM-lijst wordt na zes maanden opnieuw in het OO besproken, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat. Voor gedetineerden in de categorie verhoogd geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij middels het OO gemonitord moeten worden maar geplaatst kunnen worden in elke PI met een normaal beveiligingsniveau. Voor gedetineerden in de categorie hoog geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij middels het OO gemonitord moeten worden en in een van de GVM-hoog PI’s worden geplaatst. Bij het indelen in deze categorieën geldt dat het OO een inschatting maakt van de kans op en de impact van de dreigingen met betrekking tot de GVM-criteria.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beslissing om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen in een bepaalde categorie en deze plaatsing te handhaven een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt aan de SF. Dit betekent dat alleen plaats is voor het treffen van een voorziening als in dit kort geding moet worden geconcludeerd dat de SF na het OO van 13 november 2024 in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot verlenging van de GVM-status in de categorie ‘hoog’. Het gaat bij deze risico-inschatting dus niet om strafrechtelijk bewijs; bij de afweging mag ook gebruik worden gemaakt van ‘zachte’ informatie (zoals TCI-meldingen). De voorzieningenrechter komt in dit geval niet tot de conclusie dat de SF niet in redelijkheid tot verlenging van de GVM-status in de categorie ‘hoog’ kon komen. Daarvoor is van belang dat naar het oordeel van het OO (en de SF) nog steeds sprake is van een liquidatiedreiging (criterium C ), zodat alleen al daarom de GVM-status ‘hoog’ in redelijkheid gehandhaafd kon worden.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gerechtshof Den Haag bij arrest van 21 mei 2024 de beslissing van de SF dat [eiser] op 10 mei 2023 in aanmerking kwam voor plaatsing op de GVM-lijst al heeft getoetst, en dat ook is getoetst dat die status op 8 november 2023 gehandhaafd kon worden. Aan dat oordeel is ten grondslag gelegd dat i) [eiser] volgens TCI-informatie een belangrijke rol speelt binnen de criminele organisatie van [naam 1] en [naam 2] , dat hij een deel van het crimineel verdiende vermogen beheert en van alles op de hoogte is, en ii) dat [eiser] nog steeds verdachte is in het Pulheim-onderzoek (moord op Derk Wiersum ) en dat zijn GVM-status in het OO van december 2020 is opgeschaald van ‘verhoogd’ naar ‘hoog’ vanwege een dreiging tot liquidatie jegens [eiser] afkomstig van [naam 1] (en dat dit in het OO van 10 februari 2021 is verlengd). De SF heeft na het OO van 8 mei 2024 en het OO van 13 november 2024 de GVM-status ‘hoog’ op de C en E gronden verlengd.
4.8.
De Staat heeft er met juistheid op gewezen dat een liquidatiedreiging niet zomaar met het verloop van tijd verdwijnt. In het criminele circuit waarin [eiser] verkeert zijn liquidaties een veel voorkomende methode om af te rekenen met anderen. [naam 1] is in het Marengo-proces veroordeeld voor een levenslange gevangenisstraf voor, kort gezegd, het leidinggeven aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van liquidaties. [naam 3] is veroordeeld voor betrokkenheid bij meerdere liquidaties. [eiser] zelf is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 jaar voor de betrokkenheid bij de liquidatie van Derk Wiersum , de advocaat van de kroongetuige in het Marengo-proces. Voor verlenging van de status ‘hoog’ op de C grond is niet zonder meer noodzakelijk dat er in het afgelopen half jaar
aanvullendeconcrete informatie over de bestaande liquidatiedreiging is aangevoerd. Ook een dreiging die dateert van langere tijd terug (in dit geval: al enkele jaren) kan een verlenging van de GVM-status ‘hoog’ op de C grond rechtvaardigen. Overigens is het onjuist, zoals [eiser] het doet voorkomen, dat zich na het OO van 8 november 2023 geen relevante nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan die GVM-status ‘hoog’ op de C grond rechtvaardigen. Voornoemde strafrechtelijke veroordelingen voor liquidaties zijn in dat verband zonder meer van belang.
4.9.
[eiser] heeft een beroep gedaan op een schriftelijke verklaring van [naam 1] van 6 augustus 2024 waarin staat vermeld dat hij, [naam 1] , op de hoogte is gekomen van (de inhoud van) het GRIP-rapport van 26 november 2020. Hij verklaart dat de inhoud daarvan onjuist is en dat er geen reden is te veronderstellen dat hij op enigerlei wijze wrok koestert jegens [eiser] en dat hij zijn familie nooit enig kwaad zal doen. De advocaat van [eiser] heeft ter zitting aangevoerd dat deze informatie destijds aan de directeur van PI Leeuwarden is gegeven en dat hij heeft aangestipt dat deze informatie dient te worden meegenomen in het OO van 14 november 2024. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het verslag van het OO niet opgemaakt kan worden of voornoemde verklaring is besproken in het OO. In het verslag (Informatie vanuit de PI) staat onder meer vermeld dat er nog steeds een dreiging rust op het leven van [eiser] . “
Zijn neef heeft hem op een dodenlijst geplaatst, waar hij nog steeds op staat.”De voorzieningenrechter begrijpt uit hetgeen ter zitting van de zijde van de Staat is aangevoerd dat het OO de mening is toegedaan dat de verklaring nietszeggend is gelet op de onbetrouwbaarheid van [naam 1] , die de verklaring ook zonder consequenties kan geven en hem zelfs mogelijk in een gunstigere positie brengt. De visie van de Staat kan de voorzieningenrechter goed volgen. Van de betrouwbaarheid van de verklaring kan mede gelet op hetgeen is overwogen door de rechtbank Amsterdam in het vonnis van 15 maart 2024 (zie hiervoor onder 2.3) niet worden uitgegaan. Een en ander brengt met zich dat niet geoordeeld kan worden dat verlenging van de GVM-status ‘hoog’ op de C grond niet in redelijkheid heeft kunnen plaatsvinden. Aangezien de liquidatiedreiging C reeds voldoende is voor plaatsing op de GVM-lijst (hoog), kan beoordeling van factor (E) ‘ondermijning’ achterwege blijven. De vorderingen van [eiser] om hem van de GVM-lijst te verwijderen, subsidiair liquidatiegevaar niet meer langer aan te nemen en meer subsidiair hem af te schalen naar categorie ‘verhoogd’ zullen dan ook worden afgewezen.
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,00
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering om hem incidenteel verlof te verlenen;
5.2.
wijst het gevorderde voor het overige af;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de Staat van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
veroordeelt
[eiser]in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart de kostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025.
ddg